Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/2537/GB, 17 april 2019, beroep
Uitspraakdatum:17-04-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:         R-19/2537/GB

 

Betreft:            [klager]                                               datum: 17 april 2019

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.S. Rozenbeek, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 19 december 2018 genomen beslissing van de selectiefunctionaris, en van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.  Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

 

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) met aansluitend deelname aan een penitentiair programma (p.p.) in het kader van een gestapeld traject afgewezen.

 

2.         De feiten

Klager is sinds 21 december 2010 gedetineerd. De detentie is van 12 maart 2015 tot 28 juli 2016 onderbroken vanwege het feit dat klager zich in die periode aan zijn detentie heeft onttrokken. Hij verblijft thans in de gevangenis van de locatie De Schie te Rotterdam.

 

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.

Uit de bestreden beslissing volgt dat de selectiefunctionaris stelt dat ten aanzien van klager geen sprake is van een te verwaarlozen vlucht- of maatschappelijk risico. De selectiefunctionaris baseert dit op het negatieve selectieadvies van de directeur van de locatie De Schie en dat klager zich tijdens de huidige detentie heeft onttrokken aan zijn detentie door zonder toestemming af te reizen naar Marokko. Klager betwist dat hij zonder toestemming van de reclassering is afgereisd naar Marokko, maar heeft in het niet verbieden door de reclassering, een toestemming gelezen. Klager heeft in Marokko in het ziekenhuis verbleven, wat hij ook kenbaar heeft gemaakt aan de reclassering. Klager stelt dat geen sprake is van vluchtgevaar en/of een maatschappelijk risico. Hiervoor verwijst hij naar de brief van 31 mei 2018 van het afdelingshoofd in de locatie De Schie waaruit volgt dat klager een ‘modelgedetineerde’ is. Uit het reclasseringsadviezen van 25 juni 2018 en 18 juli 2018 is op te maken dat de reclassering geen vluchtgevaar ziet, omdat klager de nadelige gevolgen van zijn eerdere onttrekking nog altijd voelt. De bestreden beslissing is gebaseerd op het verleden, maar ontbreekt aan enige concrete onderbouwing die duiden op een te verwaarlozen vlucht- of maatschappelijk risico op dit moment. Een vergissing c.q. misstap uit het verleden kan klager niet, zonder enige aanleiding, telkens worden tegengeworpen. Van de opgelegde gevangenisstraf van tien jaar heeft klager inmiddels negen jaar uitgezeten. Hij verblijft al ruim twee jaar in het plusregime. Hij had graag willen kunnen resocialiseren. Dat dit niet wordt erkend ervaart hij als een extra straf. Klager wenst te worden gehoord.

3.2.      De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.

Klager is in het kader van zijn huidige detentie op 30 januari 2014 in een z.b.b.i.

geplaatst en nam vervolgens sinds 26 augustus 2014 deel aan een p.p. Op 12 maart 2015    heeft hij zich onttrokken aan detentie door af te reizen naar Marokko. Hij is uiteindelijk op 28 juli 2016 in Spanje gearresteerd. Als gevolg van deze onttrekking is klagers v.i. geheel herroepen. Zijn einddatum is bepaald op 11 maart 2020.

Het Openbaar Ministerie (OM) heeft op 10 oktober 2018 een negatief advies uitgebracht voor detentiefasering, omdat tegen de achtergrond van het detentieverleden van klager nog steeds sprake is van vluchtgevaar. Het OM heeft geen vertrouwen dat klager zich tijdens een nieuw stapeltraject aan de voorwaarden zal houden en acht elke vorm van verlofverlening in dit stadium van detentie dan ook onverantwoord. De reclassering heeft op 18 juli 2018 positief geadviseerd en stelt dat er geen sprake (meer) is van vluchtgevaar. De reclassering geeft echter ook aan dat betrokkene moeite lijkt te hebben om zich aan afspraken en regels te conformeren. Er bestaat een risico dat klager zich onttrekt aan de opgelegde voorwaarden. De vrijhedencommissie van de locatie De Schie heeft op 10 december 2018 negatief geadviseerd over klagers detentiefasering, omdat dit aan de maatschappij niet uit te leggen is nu klager zich eerder heeft onttrokken aan zijn detentie en het risico op een nieuwe ontvluchting niet uit te sluiten valt.

Uit de brief van 8 september 2016 van de unitmanager van de reclassering volgt dat klager wist dat het hem niet was toegestaan om tijdens het p.p. in het buitenland te verblijven. De consequentie hiervan was ook helder voor klager. Dat klager vanwege het niet uitspreken van een duidelijk ‘nee’ door de reclasseringsmedewerker dit als toestemming heeft geïnterpreteerd is onaannemelijk. Klager had geen toestemming om naar Marokko af te reizen. De procedure met betrekking tot het afstel van klagers v.i. was in september 2015 aan de orde, terwijl klager zich niet heeft gemeld en hij in juli 2016 is aangehouden. Nu hij eerder binnen deze detentie is geselecteerd en geplaatst is in een stapeltraject, waarbij hij de voorwaarden op zeer ernstige wijze heeft geschonden acht de selectiefunctionaris een nieuwe plaatsing in een stapeltraject niet op zijn plaats. Klagers gedrag in de inrichting staat niet ter discussie. Hij toont geen inzicht ten aanzien van zijn handelen en legt de verantwoordelijkheid geheel bij de reclasseringswerker neer. De selectiefunctionaris verzoekt het beroep ongegrond te verklaren.

 

4.         De beoordeling

4.1.      Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten.

De beroepscommissie wijst dit verzoek af, nu enige onderbouwing daarvoor ontbreekt. Zij acht zich voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen.

4.2.      Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (de Regeling) kunnen in zeer beperkt beveiligde inrichtingen of afdelingen gedetineerden worden geplaatst die een te verwaarlozen vlucht- of maatschappelijk risico vormen, aan wie een vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd, die in geval de veroordeling onherroepelijk is ten minste de helft van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan dan wel in geval de veroordeling nog niet onherroepelijk is een tijd in voorlopige hechtenis hebben doorgebracht waarvan de duur ten minste gelijk is aan de helft van de opgelegde gevangenisstraf, die beschikken over een aanvaardbaar verlofadres, die een strafrestant hebben van ten minste zes weken en ten hoogste zes maanden en die zijn gepromoveerd. Op grond van het derde lid van de Regeling kunnen in afwijking van het eerste lid tevens voor plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting of afdeling in aanmerking komen, gedetineerden ten aanzien van wie een door de selectiefunctionaris akkoord bevonden voorstel voor deelname aan een penitentiair programma aanwezig is. Het verblijf in de zeer beperkt beveiligde inrichting direct voorafgaande aan de plaatsing in het penitentiair programma duurt maximaal zes maanden.

4.3.      Bij de plaatsing in zeer beperkt en beperkt beveiligde inrichtingen speelt de

beoordeling, of de gedetineerde geschikt is tot terugkeer in de samenleving, een belangrijke rol. Indicator bij de beoordeling daarvan is of de gedetineerde reeds eerder tijdens de huidige detentie met goed resultaat bewegingsvrijheid (onbegeleid) buiten de inrichting heeft genoten (algemeen verlof, schorsing van de preventieve hechtenis, incidenteel verlof, strafonderbreking), en of zich daarna omstandigheden hebben voorgedaan die aan deze indicator ernstig afbreuk doen. Gelet op het open karakter van de inrichting of afdeling spelen de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict en de persoonlijkheid van de gedetineerde een rol bij de beoordeling of betrokkene geschikt is voor plaatsing in een zeer beperkt of beperkt beveiligde inrichting of afdeling (Stcrt. 2000, nr. 176).

4.4.      Uit de stukken komt naar voren dat klager zich op 12 maart 2015 heeft onttrokken aan zijn detentie terwijl hij deelnam aan een p.p. Klager heeft gedurende lange tijd verbleven in Marokko en is, nadat hij op de internationale opsporingslijst was geplaatst, in juli 2016 in Spanje aangehouden. Klagers v.i. is geheel herroepen.

Gelet op de langdurige onttrekking aan de detentie en de negatieve adviezen van het OM en de vrijhedencommissie is detentiefasering in de vorm van een z.b.b.i. met aansluitend deelname aan een p.p. naar het oordeel van de beroepscommissie in dit stadium niet aangewezen. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep is dus ongegrond.

 

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, mr. A.T. Bol en J.G.A. van den Brand, in tegenwoordigheid van J.A. van der Veen, secretaris, op 17 april 2019.

 

 

 

 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

 

Naar boven