Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/1191/GA, 22 mei 2019, beroep
Uitspraakdatum:22-05-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

                                                 

nummer:          R-18/1191/GA

betreft: [klager]            datum: 22 mei 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van de directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Zwaag, gericht tegen een uitspraak van 22 juni 2018 van de beklagcommissie bij voormelde p.i., gegeven op een klacht van […], verder te noemen klager, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. De beroepscommissie heeft klager alsmede zijn raadsvrouw mr. K.C. van Hoogmoed in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en de directeur om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft de afwijzing op 8 mei 2018 van klagers verzoek tot bezoek zonder toezicht (klachtnummer ZW-2018-233).
De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard en alsnog het bezoek zonder toezicht toegekend op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van de directeur en klager

De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De mobiele telefoon is op 9 april 2018 gevonden. In de inrichting wordt een periode van drie maanden gehanteerd voordat opnieuw een bezoek zonder toezicht (hierna: BZT) kan plaatsvinden. In de afwijzende beschikking is deze periode ook genoemd. Het hanteren van een termijn van enige omvang ligt ook in de rede, aangezien er van de beslissing een ontmoedigende werking uit dient te gaan. Het in het bezit hebben van een mobiele telefoon is een ernstige overtreding. Dit is bij klager, die goed op de hoogte is van de regelgeving, bekend. Desondanks heeft hij het risico van een disciplinaire straf genomen, omdat het beschikken over een mobiele telefoon voor hem van groot belang is. Ook om die reden is het redelijk en billijk dat BZT, waarbij de controle op het invoeren van contrabande bemoeilijkt is, voor enige tijd wordt opgeschort. Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De raadsvrouw verwijst naar hetgeen reeds bij de beklagcommissie is aangevoerd. Daarbij wordt verwezen naar een eerdere uitspraak van de beroepscommissie (RSJ 24 april 2015, 14/4192/GA). Er hebben zich geen nieuwe feiten of omstandigheden voorgedaan die een afwijzing van dat BZT zouden kunnen rechtvaardigen, in tegendeel, klager verblijft momenteel in het plusregime. Daarbij heeft klager gemotiveerd en onderbouwd met medische stukken waarom BZT voor hem van belang is. Het besluit van de directeur is onredelijk en onbillijk, geeft geen blijk van een elangenafweging en is onvoldoende gemotiveerd.

3.         De beoordeling

Op grond van artikel 38, eerste lid, van de Pbw heeft de gedetineerde recht gedurende ten minste één uur per week op in de huisregels vastgestelde tijden en plaatsen bezoek te ontvangen. In de huisregels worden regels gesteld omtrent het aanvragen van bezoek.
Op grond van het bepaalde in artikel 3.8.1 van de huisregels van de p.i. Zwaag bepaalt de directeur of BZT wordt toegestaan, alsmede de duur van het BZT. Het BZT is – onder meer – afhankelijk van het gedrag van de gedetineerde. Het gedrag van de gedetineerde kan aanleiding zijn om toestemming te weigeren of in te trekken. Uit het verweerschrift van de directeur volgt dat op 9 april 2018 een telefoon is aangetroffen bij klager en dat om die reden klagers BZT is afgewezen voor de duur van drie maanden (ingaande 9 april 2018 tot en met 9 juli 2018) in verband met veiligheidsredenen, nu tijdens een BZT een verhoogd risico bestaat voor het invoeren van contrabande. Tevens is klager gedegradeerd. Op 25 april 2018 wordt klager wederom geplaatst in het plusprogramma aangezien klagers gedrag en motivatie voldoen aan de normen voor een verblijf in het plusprogramma. Klager heeft, zo blijkt uit het besluit tot promoveren, laten zien verantwoordelijkheid te nemen voor het eigen gedrag, hiervan de noodzaak in te zien en gemotiveerd te willen werken aan de doelen die met hem zijn overeengekomen en schriftelijk zijn vastgelegd in het detentie- en re-integratieplan. Hiermee laat klager zien dat hij serieus wil werken aan een succesvolle terugkeer in de samenleving. In zijn brief van 29 april 2018 heeft klager de directeur verzocht zijn BZT voor de maand mei weer goed te keuren. Klager beroept zich daarbij op het gestelde in het besluit tot promoveren en voegt daaraan toe de persoonlijke omstandigheden zijn vriendin betreffend. De directeur heeft dit verzoek afgewezen en heeft de afwijzing bij brief van 9 mei 2018 toegelicht. De directeur stelt, zonder dat overigens nader te onderbouwen, dat het verband dat klager stelt tussen zijn degradatie - de beroepscommissie begrijpt dat hier promotie wordt bedoeld - en het intrekken van de BZT los van elkaar staan. Bovendien, zo stelt de directeur, dient er voor BZT vertrouwen te bestaan. Deze onderbouwing, waarbij de directeur evenmin ingaat op de door klager naar voren gebrachte persoonlijke omstandigheden zijn vriendin betreffend, afgezet tegen de motivering die het besluit tot promoveren draagt, is niet zonder meer begrijpelijk en voldoet naar het oordeel van de beroepscommissie dan ook niet aan de eisen die aan een gemotiveerd besluit moeten worden gesteld. Het beroep zal ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal worden bevestigd met wijziging van de gronden. Nu klager thans niet meer is gedetineerd, zal de beroepscommissie aan klager (in plaats van het door de beklagcommissie toegekende BZT) een tegemoetkoming toekennen van € 25,=.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond, bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met wijziging van de gronden en kent klager een tegemoetkoming toe van € 25,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, mr. A. van Holten en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Ferenczy, secretaris, op 22 mei 2019, 

 

 

            secretaris         voorzitter

 

 

Naar boven