Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ S-19/1619/SGA, 16 mei 2019, schorsing
Uitspraakdatum:16-05-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          : S-19/1619/SGA

Betreft : [verzoeker]    datum: 16 mei 2019

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. S.J.M. Laurier, namens  […], verder verzoeker te noemen, verblijvende in het Justitieel Complex Zaanstad.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 10 mei 2019, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een strafcel, ingaande op 10 mei 2019 om 10.50 uur en eindigend op 24 mei 2019 om 10.50 uur, wegens het aantreffen van contrabande in verzoekers cel.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 13 mei 2019 (kenmerk: ZS-JG-2019-401) alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 14 mei 2019.

1.         De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval.

Uit de inlichtingen van de directeur blijkt dat tijdens een celinspectie op 9 mei 2019 in het toilet op verzoekers cel contrabande is aangetroffen, te weten een smartphone (iPhone) en een oplader. Verzoeker heeft erkend dat de aangetroffen contrabande van hem is. De directeur heeft ten aanzien van de ernst van de gedraging onder meer gesteld dat vanwege de eigenschappen van een smartphone de veiligheid en privacy van zowel de medegedetineerden als het personeel in het geding zijn en dat door middel van de smartphone ongewenst contact onderhouden kan worden met de buitenwereld en crimineel handelen kan worden voortgezet.

Met betrekking tot de aard en hoogte van de opgelegde disciplinaire straf overweegt de voorzitter als volgt. Blijkens de ‘Sanctiekaart 2016 Landelijk’, waarin het landelijk geldende sanctiebeleid is vastgelegd, geldt in beginsel een disciplinaire straf van tien dagen opsluiting in de eigen cel voor het bezit van een GSM. De beroepscommissie in zaak RSJ 29 maart 2019, R-18/903/GA heeft overwogen dat: ‘(…) met “GSM” volgens algemeen spraakgebruik gedoeld wordt op een mobiele telefoon. De aangetroffen iPhone is een apparaat met beduidend meer communicatie- en andere mogelijkheden dan een GSM. Een dergelijke smartphone valt daarom buiten de in de Sanctiekaart genoemde subcategorie “GSM”. In die gevallen waarin de Sanctiekaart niet voorziet in een richtlijn voor bestraffing, is het aan de directeur om binnen de kaders van de Penitentiaire beginselenwet te beslissen welke straf dient te worden opgelegd.’

Ten aanzien van het standpunt van de raadsvrouw dat verzoeker niet in de strafcel geplaatst had mogen worden, omdat hij kort daarvoor uit de strafcel was gekomen vanwege een andere disciplinaire straf, merkt de voorzitter het volgende op. Het uitgangspunt is dat de bestraffing per feit plaatsvindt. Dit betekent dat voor elk feit afzonderlijk een disciplinaire straf van opsluiting in een strafcel, dan wel een andere verblijfsruimte dan een strafcel, van ten hoogste veertien dagen kan worden opgelegd.

Gelet op het voorgaande zijn geen termen aanwezig voor toewijzing van het verzoek,

nu niet op voorhand kan worden gesteld dat de beslissing van de directeur onredelijk of onbillijk moet worden geacht. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.

2.         De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek af.

Aldus gedaan door mr. J.D. den Hartog, voorzitter, in tegenwoordigheid van J.A. van der Veen, secretaris, op 16 mei 2019.

secretaris         voorzitter

 

Naar boven