Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ S-19/1520/SGA, 30 april 2019, schorsing
Uitspraakdatum:30-04-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          : S-19/1520/SGA

Betreft : [klager]          datum: 30 april 2019

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. W.E.R. Geurts, namens […], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuwegein.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 18 april 2019, inhoudende het uitstellen van de start van verzoekers deelname aan een penitentiair programma (p.p.).

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 24 april 2019, een mailbericht van mr. M. de Reus met bijlagen van 25 april 2019, alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 25 april 2019.

1.         De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.

Op 9 april 2019 heeft de Minister positief beslist over verzoekers deelname aan een p.p. dat zou aanvangen op 25 april 2019. Uit de inlichtingen van de directeur volgt dat op 28 maart 2019 de rapporten van de Inspecties en de Onderzoeksraad voor Veiligheid die zijn opgesteld naar aanleiding van hun onderzoeken naar het detentieverloop van Michael P. openbaar zijn geworden. Uit de rapporten blijkt dat er sprake is van tekortkomingen in de wijze waarop plegers van ernstige gewelds- en zedenmisdrijven die ook psychiatrische zorg behoeven, (kunnen) worden beoordeeld ten behoeve van hun uitplaatsing en de toekenning van vrijheden. De Minister heeft het beleid omtrent het verlenen van vrijheden aan veroordeelden van gewelds- en zedenmisdrijven aangescherpt. Bij verzoeker is een indicatie van geweldsmisdrijven in zijn justitiële documentatie geconstateerd. Op grond hiervan heeft de directeur zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid genomen door de risico’s van verzoeker opnieuw te laten taxeren door een forensisch psycholoog. In de inlichtingen van de directeur is vermeld dat in afwachting van dit advies verzoekers deelname aan een p.p. tijdelijk is aangehouden.

De voorzitter overweegt als volgt.

Gelet op de aan de beslissing van de directeur van 18 april 2019 tot uitstel van de startdatum van verzoekers deelname aan een p.p. – een beslissing die de Pbw overigens niet kent – verbonden rechtsgevolgen beschouwt de voorzitter deze beslissing als een beëindiging van de deelname aan een p.p. als bedoeld in artikel 17, eerste lid onder b, van de Pbw. De beslissing tot beëindiging van deelname aan een p.p. betreft een exclusieve bevoegdheid van de Minister. Gelet daarop moet worden geoordeeld dat de directeur verzoekers deelname aan een p.p. heeft uitgesteld terwijl hij daartoe niet bevoegd was. De bestreden beslissing is daarom genomen in strijd met de wet en het verzoek moet worden toegewezen.

2.         De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing van de directeur met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende klaagschrift zal hebben beslist.

Aldus gedaan door mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, in tegenwoordigheid van J.A. van der Veen, secretaris, op 30 april 2019.

secretaris         voorzitter

 

 

Naar boven