nummer: 00/2233/TP
betreft: [klager] datum: 3 april 2001
U I T S P R A A K
van de beroepscommissie uit de sectie terbeschikkingstelling van de Centrale Raad voor Strafrechtstoepassing, bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (BVT), inzake het beroep van
[...], verder te noemen klager,
tegen een beslissing van:
De Minister van Justitie, verder te noemen de Minister.
B E V I N D I N G E N E N O V E R W E G I N G E N :
1. De bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarin klager wacht op plaatsing in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) met ingang van 6 oktober 2000 verlengd tot 4 januari 2001.
2. De procedure
De beroepscommissie heeft kennis genomen van onder meer de navolgende stukken:
- het beroepschrift van klager d.d. 7 oktober 2000;
- de schriftelijke inlichtingen en opmerkingen d.d. 16 februari 2001 van de Minister met bijlagen.
Klager en de Minister zijn in de gelegenheid gesteld hun standpunten in beroep schriftelijk nader toe te lichten.
3. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak d.d. 12 maart 1999 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaar met aftrek van preventieve hechtenis en ter beschikking gesteld (tbs) met bevel dat hij vanoverheidswege zal worden verpleegd.
Bij brief van 6 april 2000 heeft de Minister aan klager meegedeeld dat hij gedurende de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf met ingang van 11 oktober 1999 in aanmerking komt voor vervroegde tenuitvoerlegging van de aan hemopgelegde tbs en dat hij op laatstgenoemde datum in afwachting van plaatsing in een tbs-inrichting op een wachtlijst is geplaatst.
Bij brief van 3 oktober 2000, die per abuis is gedateerd op 18 juli 2000, de datum van de vorige verlengingsbeslissing en die aan klager is uitgereikt op 6 oktober 2000, heeft de Minister klager een schriftelijke mededelinggezonden. Daarin wordt klager bericht dat hij nog niet geplaatst kon worden in een tbs-inrichting en dat de wachttermijn voor plaatsing met ingang van 6 oktober 2000 met drie maanden is verlengd tot 4 januari 2001. Klager is terzakeniet gehoord.
De datum van vervroegde invrijheidstelling van klager en de aansluitende aanvang van zijn tbs is 10 juni 2001.
Klager verbleef ten tijde van de bestreden beslissing op de Individuele Begeleidingsafdeling (IBA) van de penitentiaire inrichting (p.i.) Norgerhaven te Veenhuizen. Hij is op 25 mei 2000 ter selectie bezocht door een psychiater vanhet Dr. F.S. Meijers Instituut (MI) te Utrecht, die op 18 augustus 2000 de Minister heeft geadviseerd klager te plaatsen in de FPC Veldzicht te Avereest. De Minister heeft bij beschikking d.d. 6 oktober 2000 dienovereenkomstigbesloten. Ten tijde van klagers beroep was deze plaatsing nog niet gerealiseerd.
4. De standpunten
4.1. Het standpunt van klager
Klager is het niet eens met de verlenging van de termijn die hij in de p.i. moet doorbrengen in afwachting van de voorgenomen plaatsing in een tbs-inrichting met drie maanden.
4.2. Het standpunt van de Minister
Het beroep zal formeel gegrond zijn, nu klager niet is gehoord. De bestreden beslissing is tijdig aan hem uitgereikt.
Het beroep zal materieel ongegrond zijn. Klager kon ten tijde van de bestreden beslissing wegens het tekort aan tbs-plaatsen nog niet in een tbs-inrichting worden geplaatst. Hij komt vanaf 11 oktober 1999 in aanmerking voorvervroegde tenuitvoerlegging van de aan hem opgelegde terbeschikkingstelling. Ten aanzien van klager zijn voorafgaand aan de bestreden beslissing geen signalen omtrent detentieongeschiktheid vanuit de p.i. van verblijf (p.i.Norgerhaven) ontvangen. Uit de medische verklaring van de Forensisch Psychiatrische Dienst (FPD) d.d. 23 november 2000 blijkt dat het verantwoord is dat klager langer verblijft in een p.i. in afwachting van plaatsing in eentbs-inrichting. Er is derhalve geen sprake van een noodzaak over te gaan tot een spoedige plaatsing van klager in een tbs-inrichting.
5. De beoordeling
5.1 Ingevolge artikel 13 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 42 en volgende van de Penitentiaire maatregel, zoals deze luiden vanaf 1 januari 2000 kan een gedetineerde die is veroordeeld tot een gevangenisstraf en aan wie tbsis opgelegd in aanmerking komen voor vervroegde tenuitvoerlegging van de tbs door plaatsing in een tbs-inrichting.
In artikel 76, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (PBW) is bepaald dat een dergelijke plaatsing geschiedt binnen een termijn van zes maanden na de beslissing tot vervroegde tenuitvoerlegging van de tbs.
Volgens het bepaalde in het tweede lid van dit artikel kan de Minister, als plaatsing binnen de termijn van zes maanden naar het oordeel van de Minister niet mogelijk is, rekening houdende met de in artikel 11 BVT genoemde eisen, dewachttermijn voor plaatsing in een tbs-inrichting daarna met telkens drie maanden verlengen.
5.2 Klager is niet gehoord over de verlenging van de wachttermijn, die op 6 oktober 2000 is verstreken. Bij brief d.d. 3 oktober 2000 is hij geïnformeerd over die verlenging.
Derhalve is niet voldaan aan de in artikel 27, vijfde lid, van de (op 1 oktober 2000 inwerkinggetreden) Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing gedetineerden neergelegde hoor- en informatieplicht. Mitsdien is het beroepgegrond en dient de beslissing van de Minister tot verlenging van de wachttermijn op formele gronden te worden vernietigd.
5.3 De beroepscommissie is van oordeel dat klager, gelet op hetgeen in 5.2 is overwogen, enige tegemoetkoming dient te worden geboden. De beroepscommissie zal deze tegemoetkoming, gehoord de Minister, vaststellen op f. 100,=.
5.4 Vervolgens zal de beroepscommissie beoordelen of er ook materiele gronden zijn om de bestreden beslissing te vernietigen.
5.5 Klager is als gevolg van het capaciteitstekort nog niet geplaatst in een tbs-inrichting. Ten tijde van de bestreden beslissing lag de vrijheidsstraf aan het verblijf van klager in een p.i. ten grondslag en niet de hem tevensopgelegde tbs; deze is nog niet aangevangen.
Het capaciteitstekort kan naar het oordeel van de beroepscommissie een grond voor uitstel van de voorgenomen vervroegde plaatsing in een tbs-inrichting vormen, tenzij blijkt dat de psychische conditie van klager zodanig is dat eenlanger verblijf in een p.i. medisch niet verantwoord is. In dat geval is sprake van detentieongeschiktheid en dient om die reden een plaatsing met voorrang gerealiseerd te worden.
5.6 In de medische verklaring d.d. 23 november 2000 van de Forensisch Psychiatrische Dienst te Assen, afgegeven in verband met het oog op de verlenging van de passantentermijn van 6 oktober 2000 tot 4 januari 2001, wordt naonderzoek op 23 november 2000 geconcludeerd dat het niet onverantwoord is dat klager langer in een p.i. verblijft, in afwachting van plaatsing in een tbs-inrichting. Niet is gebleken van signalen vanuit de inrichting van verblijfomtrent een zodanige verslechtering van klagers psychische conditie dat een plaatsing met voorrang in een tbs-inrichting geïindiceerd was.
De beroepscommissie gaat er derhalve vanuit dat er ten tijde van de bestreden beslissing geen aanleiding bestond om klager met voorrang in een tbs-inrichting te plaatsen.
5.7 De beroepscommissie is van oordeel, gelet op het hiervoor overwogene, dat de bestreden beslissing materieel niet in strijd is met de PBW en dat de wachttermijn voor plaatsing in een tbs-inrichting diende te worden verlengd van 6oktober 2000 tot 4 januari 2001.
5.8 Nu de bestreden beslissing op formele gronden dient te worden vernietigd zal de beroepscommissie met toepassing van het bepaalde in artikel 76, derde lid, PBW in verbinding met artikel 66, derde lid onder b, en artikel 69,vijfde lid, BVT bepalen dat haar uitspraak met betrekking tot de verlenging van de wachttermijn in de plaats treedt van de bestreden beslissing.
Op grond van het overwogene komt de beroepscommissie tot de volgende beslissing.
6. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond op formele gronden en vernietigt de bestreden beslissing. Zij bepaalt dat haar uitspraak in de plaats treedt van deze beslissing en bepaalt derhalve dat de wachttermijn voor plaatsingin een tbs-inrichting wordt verlengd van 6 oktober 2000 tot 4 januari 2001.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de Minister toekomende tegemoetkoming op f. 100,=.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. S.L. Donker en prof. dr. L.A.J.M. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.R. Kruithof, secretaris, op 3 april 2001.
secretaris voorzitter