nummer: R-18/1774/GA
betreft: [klager] datum: 13 mei 2019
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van de directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Alphen te Alphen aan den Rijn, gericht tegen een uitspraak van 17 september 2018 van de beklagcommissie bij de voormelde p.i., gegeven op een klacht van […], verder te noemen klager, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
De beroepscommissie heeft klager alsmede zijn raadsman mr. W.B.O. van Soest in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en de directeur om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op 4 januari 2019 is van klagers raadsman een schriftelijke reactie ontvangen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de weigering van toegang tot de inrichting van klagers psycholoog (AR 2018/449).
De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard en een tegemoetkoming toegekend van € 10,= op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Iedere bezoeker in de inrichting dient zich conform artikel 38, vijfde lid, van de Pbw op deugdelijke wijze te kunnen legitimeren. In artikel 2 van de Regeling toelating en weigering bezoek en beperking telefooncontacten penitentiaire inrichtingen (hierna: de Regeling) staat dit eveneens beschreven. In artikel 5 van de Regeling staat beschreven dat wanneer een bezoeker uit hoofde van zijn ambt of beroep komt, hij dient aan te tonen in welke hoedanigheid hij de inrichting wenst te betreden. Op 26 juli 2018 heeft de voorportier contact gehad met diverse disciplines intern om te achterhalen of iemand duidelijk kon maken in welke hoedanigheid de psycholoog langskwam. Echter, hierover was intern niets bekend. De psycholoog kon toen geen schrijven overleggen waaruit opgemaakt kon worden dat de psycholoog in opdracht van de rechtbank kwam. De psycholoog was op de hoogte van de procedure die moet worden gevolgd om toegang tot de inrichting te krijgen aangezien de psycholoog eerder op bezoek was geweest. Voorts dient bij ieder bezoekmoment een bezoeker zich te legitimeren en de benodigde papieren bij zich te hebben als er sprake is van een functioneel bezoek.
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Op 26 juli 2018 heeft de psycholoog zich gelegitimeerd met een geldig identiteitsbewijs, zoals vereist in artikel 2 van de Regeling. Daarnaast is een schriftelijke verklaring omtrent zijn hoedanigheid als psycholoog getoond aan de voorportier, zoals vereist in artikel 5 van de Regeling. Tevens heeft de psycholoog het vonnis, op grond waarvan hij zijn onderzoek verricht, getoond. Onder dezelfde omstandigheden is de psycholoog op 19 juli 2018 wel toegelaten tot de p.i.. De psycholoog heeft voldaan aan de eisen die zijn gesteld in de Regeling. Voorts zijn voorafgaand aan dit bezoek alle stukken inzake het onderzoek van de psycholoog verstuurd naar klagers casemanager. De casemanager en de directie waren op de hoogte van het onderzoek en het feit dat klager moest worden bezocht door een psycholoog. De casemanager was onderdeel van het hele proces dat ertoe heeft geleid dat de psycholoog bij klager moest langskomen. De stelling dat intern geen duidelijkheid gevonden kon worden, is dan ook onterecht. Bovendien heeft de beklagcommissie vastgesteld dat uit wet noch regelgeving blijkt dat een psycholoog verplicht is om specifiek een schriftelijke opdracht van de rechtbank te tonen.
3. De beoordeling
Artikel 38, vijfde lid, Pbw bepaalt – voor zover hier van belang – dat een bezoeker van een gedetineerde zich bij binnenkomst op deugdelijke wijze moet legitimeren.
In artikel 5, derde lid, van de Regeling is bepaald dat een bezoeker die uit hoofde van zijn ambt of beroep de inrichting bezoekt en niet tot één van de in de bijlage bij de Regeling genoemde organisaties behoort, dient aan te tonen dat hij in een bepaalde hoedanigheid de inrichting wenst te betreden. Daartoe dient de bezoeker een bewijs van de desbetreffende organisatie dan wel werkgever te overleggen.
Vast staat dat de psycholoog klager als gevolg van een opdracht van de rechtbank op 19 juli 2018 heeft bezocht en tot de inrichting is toegelaten. Naar aangenomen mag worden, heeft de psycholoog zich op die datum op deugdelijke wijze gelegitimeerd en – nu hij kennelijk niet behoort tot één van de in de bijlage bij de Regeling genoemde organisaties – een bewijs overgelegd als bedoeld in artikel 5, derde lid, laatste volzin, van de Regeling.
Vast staat ook dat de psycholoog op 26 juli 2018 bij de inrichting is teruggekeerd en dat op die datum hem de toegang is ontzegd.
De directeur stelt dat de psycholoog op dat moment niet de juiste papieren bij zich had. Klager stelt dat de psycholoog die papieren wel bij zich had en ook heeft getoond en dat bovendien klagers casemanager wist dat klager bezocht moest worden door een psycholoog.
De beroepscommissie constateert dat klager en de directeur elkaar tegenspreken. De psycholoog heeft eerder toegang tot de inrichting gekregen en mag dus bekend verondersteld worden met de toelatingseisen. Aangenomen mag worden dat hij als professionele hulpverlener met die wetenschap op 26 juli 2018 dezelfde documenten en bewijzen bij zich had als op 19 juli 2018. Daarnaast is onweersproken dat de casemanager van klager wist dat klager door een psycholoog bezocht moest worden. Desondanks is de psycholoog de toegang tot de inrichting ontzegd. De beroepscommissie acht aannemelijk geworden dat deze weigering ten onrechte heeft plaatsgehad en acht de directie hiervoor eindverantwoordelijk. Het beroep van de directeur zal daarom ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie, met verbetering van de gronden.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Vogel, secretaris, op 13 mei 2019.
secretaris voorzitter