Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/1931/TP, 21 november 2003, beroep
Uitspraakdatum:21-11-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/1931/TP

betreft: [klager] datum: 21 november 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een op 14 augustus 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend doormr. S.E.M. Cantineau, namens

[...], verder te noemen klager,

tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw mr. S.E.M. Cantineau om het beroep schriftelijk toe te lichten.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst met ingang van 7 augustus 2003 verlengd tot 5 november 2003.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak d.d. 23 juli 2002 ter beschikking gesteld met bevel dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
De terbeschikkingstelling (tbs) van klager is ingegaan op 12 augustus 2002. Sindsdien heeft klager in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als passant verbleven in verschillende penitentiaire inrichtingen. Op 21augustus 2003 is klager vanuit de Forensische Observatie en Begeleidings Afdeling (FOBA) te Amsterdam overgeplaatst naar de individuele begeleidingsafdeling (IBA) gevangenis Nieuw Vosseveld te Vught.
De Minister heeft verklaard bij beschikking d.d. 28 februari 2003 te hebben besloten klager te plaatsen in de tbs-inrichting van de Geestelijke Gezondheidszorg Eindhoven en De Kempen (GGzE) te Eindhoven. Deze plaatsing is volgensmededeling van klagers raadsvrouw op 31 oktober 2003 gerealiseerd.

3. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
De duur van de passantentermijn is onredelijk lang. Indien de rechter tbs oplegt, dient daar op adequate wijze gevolg aan gegeven te worden. Het is in het belang van klager dat hij zo spoedig mogelijk in een tbs-inrichting wordtgeplaatst om de behandeling te ondergaan die door de rechter is bevolen. Hoe langer klager in een penitentiaire inrichting (p.i.) verblijft, hoe slechter zijn situatie zal worden. Niemand heeft hier baat bij. Een lange duur van depassantentermijn kost de maatschappij veel geld. Bovendien worden op die manier cellen gebruikt die op een andere wijze gebruikt zouden kunnen worden.

Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Het beroep zal formeel gegrond zijn, nu de bestreden beslissing klager op 7 augustus 2003 is uitgereikt.
Het beroep zal materieel ongegrond zijn. Klager kon wegens het tekort aan tbs-plaatsen nog niet in een tbs-inrichting worden geplaatst. Ten tijde van de bestreden beslissing verbleef klager 12 maanden in een p.i. Gelet op die duurheeft de Minister klager een aanbod tot een tegemoetkoming gedaan, waarop klager niet heeft gereageerd. Er bestaat geen aanleiding ten aanzien van klager af te wijken van de volgorde van plaatsing in tbs-inrichtingen die primairwordt bepaald door de aanvangsdatum van de tbs. Niet is gebleken dat hij met voorrang boven andere tbs-passanten in een tbs-inrichting moet worden geplaatst. De Minister had ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing vanuitde inrichting van klagers verblijf geen signalen ontvangen dat klagers situatie in de p.i. onhoudbaar zou zijn en/of dat van detentieongeschiktheid moest worden gesproken. Blijkens de overgelegde medische verklaring is klagersvoortgezet verblijf in een p.i. niet onverantwoord.

4. De beoordeling
Klager is op 30 juli 2003 gehoord over de verlenging van de passantentermijn, die op 7 augustus 2003 is verstreken. Vervolgens is hij bij brief d.d. 31 juli 2003, die op 7 augustus 2003, derhalve niet voor het verstrijken van depassantentermijn, aan klager is uitgereikt geïnformeerd over de verlenging daarvan.
Derhalve is niet tijdig voldaan aan de in artikel 54, tweede lid, Bvt neergelegde informatieplicht. Mitsdien is het beroep gegrond en dient de beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn op formele grond teworden vernietigd.

Klager dient, gelet op het vorenoverwogene, een tegemoetkoming te worden geboden. De beroepscommissie zal deze tegemoetkoming vaststellen op € 50,=.

Zoals de beroepscommissie in haar uitspraak d.d. 9 februari 1998 (C 97/28) heeft overwogen leidt een beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn wegens capaciteitstekort niet zonder meer tot gegrondverklaringvan het beroep. Volgens bestendige jurisprudentie van de beroepscommissie kan het beroep leiden tot gegrondverklaring indien de duur van de passantentermijn onredelijk en onbillijk moet worden geacht en/of de psychische conditie vande tbs-passant zodanig is dat hij als ongeschikt voor verder verblijf in een p.i. moet worden aangemerkt.

In de onderhavige zaak is gebleken dat klager ten tijde van de bestreden beslissing 12 maanden als tbs-passant in een p.i. verbleef. Een zodanige duur moet, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, in dit geval alsonredelijk en onbillijk worden aangemerkt.
De beroepscommissie is van oordeel dat zulks meebrengt - het hiervoor overwogene in aanmerking genomen - dat het beroep gegrond is en dat de beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn ook op materiële gronddient te worden vernietigd.

In de medische verklaring d.d. 29 september 2003 van de Forensisch Psychiatrische Dienst Den Bosch wordt geconcludeerd dat klager op dit moment detentiegeschikt is te achten, zeker op een IBA. Aangegeven is voorts dat klager ookvolgens het personeel van de IBA sinds zijn komst op die afdeling sterk is verbeterd in zijn functioneren.
De beroepscommissie gaat er derhalve van uit dat er ten tijde van de bestreden beslissing geen aanleiding bestond om klager bij voorrang in een tbs-inrichting te plaatsen.

De beroepscommissie zal, al het hiervoor overwogene in aanmerking genomen, met toepassing van artikel 66, derde lid onder c, Bvt, volstaan met vernietiging van de bestreden beslissing.
Nu de rechtsgevolgen van de tevens op materiële grond te vernietigen beslissing niet meer ongedaan zijn te maken dient klager ook terzake een tegemoetkoming te worden geboden.

De beroepscommissie zal deze tegemoetkoming vaststellen op € 600,= per maand vanaf de dag dat het verblijf van klager als tbs-passant in een p.i. 12 maanden heeft geduurd tot 31 oktober 2003, de dag waarop plaatsing in eentbs-inrichting daadwerkelijk is verwezenlijkt.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond op zowel formele als materiële grond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de Minister toekomende tegemoetkoming op
a) € 50,= en
b) € 600,= per maand vanaf de dag dat het verblijf van klager als tbs-passant in een p.i. 12 maanden heeft geduurd tot 31 oktober 2003, de dag waarop plaatsing in een tbs-inrichting daadwerkelijk is verwezenlijkt.
.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. S.L. Donker en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 21 november 2003

secretaris voorzitter

Naar boven