Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/2858/GV, 24 april 2019, beroep
Uitspraakdatum:24-04-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-19/2858/GV

 

betreft: [klager]                                               datum: 24 april 2019

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S. Guman, namens   […], verder te noemen klager,  gericht tegen een op 6 februari 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister),  en van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager en zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

 

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) afgewezen.

 

2.         De standpunten

Door en namens klager is het beroep als volgt – samengevat – toegelicht.

Klager kan zich niet verenigen met de afwijzing van zijn verzoek om strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling. De bestreden beslissing is genomen in strijd met het recht, de wet en het ongeschreven recht. Nu klager reeds geruime tijd in Nederland verblijft, dient hij te worden beschouwd als een persoon met de Nederlandse nationaliteit. Aan de bestreden beslissing kleeft voorts een motiveringsgebrek. Daarnaast is klager op zijn verzoek om strafonderbreking nimmer in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. 

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt – samengevat – toegelicht.

Slechts onherroepelijk strafrechtelijk veroordeelde vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, onder a tot en met e of l, van de Vreemdelingenwet 2000 komen in aanmerking voor strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling. Aan het verlenen van strafonderbreking is de voorwaarde verbonden dat de vreemdeling niet naar Nederland terugkeert. Anders dan klagers raadsman meent, kent de Pbw geen hoorplicht. Uit het advies van de vrijhedencommissie van de penitentiaire inrichting (p.i.) Ter Apel blijkt dat klager van dit advies op de hoogte is gesteld en hiermee niet akkoord is. Bij brief van 26 juli 2018 is klager geïnformeerd over het voorgenomen besluit de aan hem opgelegde gevangenisstraf in het kader van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (WETS) aan de Poolse justitiële autoriteiten over te dragen. Tegen deze beslissing heeft klager bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bezwaar ingesteld. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft dit bezwaar bij beschikking van 21 maart 2019 ongegrond verklaard en overwogen dat de Minister in redelijkheid tot het voorgenomen besluit tot overdracht van verdere tenuitvoerlegging van de aan klager opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf heeft kunnen komen. Daarbij heeft het hof overwogen dat sprake is van een sterke verbondenheid van klager met Polen en de Poolse samenleving, in ieder geval aanzienlijk meer dan met Nederland. Nu de Minister – vooruitlopend op de wijziging van artikel 40a van de Regeling – de gedragslijn hanteert dat de WETS-procedure vóór strafonderbreking gaat, komt klager niet in aanmerking voor strafonderbreking. Verder is uit nadere inlichtingen van de Minister gebleken dat de overlevering aan Polen bij nader inzien geen contra-indicatie voor het verlenen van strafonderbreking vormt. Dat is anders ten aanzien van de slachtofferbelangen. Het Informatiepunt Detentieverloop (IDV) heeft in het kader van het verzoek om strafonderbreking van een mededader contact opgenomen met de slachtoffers van het door hem en door klager gepleegde misdrijf. Een van hen heeft te kennen gegeven dat klager geen voordeel mag halen uit zijn veroordeling. Hij verzet zich dan ook tegen een uitzetting of kwijtschelding van het schadevergoedingsbedrag. Deze informatie geldt ook ten aanzien van de andere slachtoffers. De slachtoffers zijn familieleden van elkaar. Op 4 maart 2019 is met betrekking tot de aan klager opgelegde schadevergoedingsmaatregel sprake van een openstaand bedrag van € 10,376,52. Klager betaalt in het kader van een bij het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) getroffen betalingsregeling maandelijks een bedrag van € 15,=. De laatste betaling dateert van 6 februari 2019, zodat klager thans een bedrag van € 540,= heeft voldaan. Gelet op de impact op de slachtoffers bij een eventueel te verlenen strafonderbreking en de omvang van de nog te betalen schadevergoeding, is sprake van een contra-indicatie voor het verlenen van strafonderbreking.

Op klagers verzoek om strafonderbreking zijn de volgende adviezen uitgebracht.

De vrijhedencommissie van de p.i. Ter Apel heeft negatief geadviseerd op het verzoek om strafonderbreking, nu de WETS-procedure voorrang verdient ten opzichte van het verlenen van strafonderbreking. De omstandigheden dat de WETS-procedure vertraging heeft opgelopen en dat klager – in tegenstelling tot zijn mededaders – een betalingsregeling heeft getroffen, dienen echter te worden meegenomen bij de beslissing op onderhavig verzoek.

Het Openbaar Ministerie (OM) heeft geen bezwaar tegen het verlenen van strafonderbreking, mits de schadevergoedingsmaatregel aan de Poolse justitiële autoriteiten wordt overgedragen. Klager is voornemens ook tijdens zijn verblijf in Polen aan deze betalingsverplichting te voldoen. Op

16 november 2018 heeft het CJIB te kennen gegeven dat overdracht van de schadevergoedingsmaatregel niet mogelijk is. Niettemin heeft het OM op 14 december 2018  te kennen gegeven in te stemmen met de overdracht van de aan klager opgelegde gevangenisstraf aan de Poolse justitiële autoriteiten.

De politie heeft zich van advies onthouden.

 

3.         De beoordeling

Klager ondergaat een gevangenisstraf van zeven jaren met aftrek, wegens – kort gezegd – medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving, meermalen gepleegd, en medeplegen van gekwalificeerde diefstal. Aansluitend dient hij een uitleveringsdetentie van tien dagen te ondergaan, ten behoeve van zijn overlevering aan de Poolse justitiële autoriteiten. Voorts heeft klager een betalingsverplichting in verband met een schadevergoedingsmaatregel van € 10.816,52. De einddatum van klagers detentie is, behoudens de mogelijkheid van strafonderbreking zoals bedoeld in artikel 40a van de Regeling, bepaald op 19 januari 2021. De eerst mogelijk datum voor het verlenen van strafonderbreking was op 10 augustus 2018.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verzoek om strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling. Als gronden voor afwijzing zijn vermeld de omstandigheid dat klager aan de Poolse justitiële autoriteiten zal worden overgeleverd, de omstandigheid dat de aan klager opgelegde gevangenisstraf in het kader van een WETS-procedure aan de Poolse justitiële autoriteiten zal worden overgedragen, de belangen van de slachtoffers en een betalingsverplichting in verband met een schadevergoedingsmaatregel.

Klaagster behoort tot de categorie strafrechtelijk veroordeelde vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in Nederland. Ingevolge artikel 40a van de Regeling kan strafonderbreking voor onbepaalde tijd worden verleend. Indien een vrijheidsstraf van ten hoogste drie jaren is opgelegd, kan strafonderbreking worden verleend nadat ten minste de helft van de straf is ondergaan. Indien een vrijheidsstraf van meer dan drie jaren is opgelegd, kan strafonderbreking worden verleend, nadat ten minste tweederde gedeelte van de straf is ondergaan. Aan de strafonderbreking wordt de voorwaarde verbonden dat de vreemdeling niet naar Nederland terugkeert. Uit de toelichting op artikel 40a van de Regeling volgt dat redenen kunnen bestaan die zich tegen het verlenen van strafonderbreking kunnen verzetten. Daarbij moet bijvoorbeeld worden gedacht aan de belangen van slachtoffers en de mate waarin de rechtsorde door het door de vreemdeling gepleegde delict was geschokt (Stcrt. 11 april 2012, 7141).

De opneming van de mogelijkheid van strafonderbreking aan vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in Nederland vloeit voort uit de wijziging van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling (Stb. 2011, 545). Op grond van artikel 15, derde lid onder c, van het Wetboek van Strafrecht komen veroordeelde vreemdelingen die geen rechtmatig verblijf in Nederland hebben in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000, niet (langer) voor de v.i.-regeling in aanmerking. Strafonderbreking is (mede) bedoeld om niet rechtmatig in Nederland verblijvende criminele vreemdelingen die moeilijk of niet uitzetbaar zijn, te bewegen om mee te werken aan (vrijwillige) terugkeer naar het land van herkomst.

Uit de inlichtingen van de Minister volgt dat de Poolse justitiële autoriteiten door middel van een Europees Aanhoudingsbevel om klagers overlevering hebben verzocht, in verband met een onherroepelijke veroordeling tot een gevangenisstraf van twee jaren en een geldboete ter zake van (gekwalificeerde) diefstal. Namens de Minister is echter te kennen gegeven dat het belang van een overlevering van klager aan de Poolse justitiële autoriteiten ten onrechte aan de bestreden beslissing ten grondslag is gelegd. De beroepscommissie zal deze grond dan ook buiten beschouwing laten.

Aan de afwijzing van klagers verzoek om strafonderbreking zijn de belangen van de slachtoffers van het door klager gepleegde misdrijf ten grondslag gelegd. Zoals de beroepscommissie eerder heeft overwogen, dient een afwijzing van een verzoek om strafonderbreking, die is gebaseerd op belangen van slachtoffers en/of nabestaanden die zich tegen het verlenen van strafonderbreking zouden verzetten, met informatie (concreet) te zijn onderbouwd. Dat kan informatie zijn over de impact van een eventueel te verlenen strafonderbreking op slachtoffers en/of nabestaanden, welke informatie bij de slachtoffers en/of nabestaanden is ingewonnen. Blijkens de inlichtingen van de Minister heeft een van de slachtoffers – naar aanleiding van de eventuele uitzetting of strafonderbreking van klagers mededader – te kennen gegeven dat de veroordeelde geen voordeel mag halen uit zijn veroordeling. Het slachtoffer is het daarom niet eens met een eventuele uitzetting of kwijtschelding van het schadevergoedingsbedrag. Dit argument is op zichzelf onvoldoende om aan te nemen dat de belangen van slachtoffers zich in klagers geval tegen het verlenen van strafonderbreking verzetten. De Minister heeft deze belangen, waaronder de impact van een eventueel te verlenen strafonderbreking op de slachtoffers, dan ook niet, althans onvoldoende, met (concrete) informatie gestaafd.

De Minister heeft klagers verzoek om strafonderbreking voorts afgewezen, nu bij klager thans sprake is van een lopende WETS-procedure. De beroepscommissie ziet zich gesteld voor de vraag of in klagers geval de reeds opgestarte procedure in het kader van de WETS in de weg staat aan het verlenen van strafonderbreking zoals bedoeld in artikel 40a van de Regeling.

De beroepscommissie heeft in dit verband kennisgenomen van de beschikking van 21 maart 2019 van de penitentiaire kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het hof heeft in deze uitspraak overwogen dat de Minister, bij afweging van de betrokken belangen, in redelijkheid heeft kunnen komen tot de voorgenomen beslissing tot overdracht aan de Poolse justitiële autoriteiten van de verdere tenuitvoerlegging van de aan klager in Nederland opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Daarbij is mede in aanmerking genomen dat de Minister zich voldoende ervan heeft vergewist dat de verdere tenuitvoerlegging van de aan klager opgelegde gevangenisstraf in de uitvoerende lidstaat kan bijdragen aan klagers maatschappelijke re-integratie in Polen. Nu – gezien voormelde overwegingen van het hof – in klagers geval wordt voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van de WETS, kan worden aangenomen dat de Minister binnen (zeer) afzienbare tijd de Nederlandse rechterlijke uitspraak, waarbij aan klager een vrijheidsbenemende sanctie is opgelegd, aan de Poolse justitiële autoriteiten zal toezenden, met het oog op het aldaar ten uitvoer te leggen resterende gedeelte van klagers straf. Gelet hierop, mede in het licht van het feit dat klager door middel van strafoverdracht de mogelijkheid wordt geboden zich in zijn eigen taal en land voor te bereiden op de terugkeer in de Poolse samenleving, rechtvaardigt de omstandigheid dat sprake is van een lopende WETS-procedure, in dit geval een afwijzing van klagers verzoek om strafonderbreking.

Daarnaast is gebleken dat klager een betalingsverplichting heeft ter zake van een opgelegde schadevergoedingsmaatregel van € 10.816,52. Een schadevergoedingsmaatregel houdt in betaling aan de Staat ten behoeve van slachtoffers en/of nabestaanden. Het gegeven dat een veroordeelde vreemdeling nog een schadevergoeding moet betalen, kan op zichzelf aan het verlenen van strafonderbreking in de weg staan. Daarbij dient een balans te bestaan tussen de omvang van de te betalen vergoeding en de mate waarin de gevangenisstraf door de verzochte strafonderbreking zou worden verkort. De beroepscommissie is van oordeel dat een schadevergoeding van voornoemde omvang en de omstandigheid dat klager in beperkte mate met betaling daarvan is gestart, ook in relatie tot de mate waarin klagers gevangenisstraf door de verzochte strafonderbreking zou worden verkort, een afwijzing van klagers verzoek om strafonderbreking rechtvaardigen.

Gelet op het voorgaande is sprake van omstandigheden die een contra-indicatie vormen voor het verlenen van strafonderbreking. De beslissing van de Minister kan daarom, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van M.G. Bikker, secretaris, op 24 april 2019.

 

 

 

 

 

            secretaris         voorzitter

Naar boven