Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3416/GB, 9 mei 2019, beroep
Uitspraakdatum:09-05-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:         R-19/3416/GB

Betreft:            [klager]                                                                       datum: 9 mei 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.J. Serrarens, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 2 april 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaarschrift gericht tegen de oproep zich op 23 april 2019 te melden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Lelystad.

2.         De feiten

Op 22 oktober 2018 is klager opgeroepen zich op 23 april 2019 te melden in de p.i. Lelystad voor het ondergaan van 298 dagen gevangenisstraf. Op 13 maart 2019 heeft klager  (volgens de Minister) een bezwaarschrift ingediend waarin hij op 12 april 2019 niet-ontvankelijk is verklaard. Uit navraag bij de p.i. Lelystad is gebleken dat klager zich op 23 april 2019 heeft gemeld in de p.i.

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. De Minister heeft klagers schrijven van 13 maart 2019, inhoudende een verzoek om de opgelegde gevangenisstraf in een beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) te ondergaan, opgevat als een bezwaarschrift gericht tegen de oproep zich op 23 april 2019 te melden en omdat het bezwaarschrift niet binnen de wettelijke termijn is ingediend, is het niet-ontvankelijk verklaard. Klager heeft zich in oktober 2018 niet gerealiseerd dat hij bezwaar zou kunnen indienen tegen de oproep om zich in een normaal beveiligde inrichting te melden. Hij heeft de oproep zo gelezen dat hij bezwaar kon maken tegen de oproep zich op 23 april 2019 te melden en zijn straf te ondergaan. Daartegen heeft klager geen bezwaar willen maken, hij begrijpt dat hij de straf moet ondergaan. De beroepscommissie heeft in RSJ 14 maart 2019, R-19/3025/GB overwogen, dat zelfmelders meteen in een b.b.i. kunnen worden geplaatst.

3.2.      De Minister heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Bij besluit van 22 oktober 2018 is klager opgeroepen zich op 23 april 2019 te melden in de normaal beveiligde inrichting van de p.i. Lelystad. Deze oproep ziet dus op de datum waarop de detentie een aanvang neemt, op de p.i. en op het beveiligingsniveau. Tegen deze beslissing kon bezwaar worden ingediend. Nu dat niet is gedaan, is de beslissing in rechte komen vast te staan. Bij brief van 13 maart 2019 heeft klager verzocht om zijn straf te mogen ondergaan in een p.i. met een ander beveiligingsniveau. Klager meent dat dat als een verzoek op grond van artikel 18 van de Pbw dient te worden gekwalificeerd. Naar het oordeel van de Minister is het een verkapt bezwaar omdat alsnog na bijna vijf maanden wordt geprobeerd het besluit aan te vechten zonder dat sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden. Met een verzoek als bedoeld in artikel 18 van de Pbw kan niet worden opgekomen tegen een beslissing die al in rechte is vast komen te staan. Hetgeen klager nu verzoekt had hij naar voren kunnen en moeten brengen in een tijdig ingediend bezwaar.

4.         De beoordeling

De beroepscommissie is, anders dan de Minister, van oordeel dat geen sprake is van een door klager ingediend bezwaarschrift tegen de oproep zich op 23 april 2019 te melden in de p.i. Lelystad, maar dat klager op 13 maart 2019 een verzoek tot plaatsing in een b.b.i. op grond van artikel 18 van de Pbw heeft gedaan. Klager heeft aangegeven geen bezwaar te willen indienen omdat hij begrijpt dat hij de aan hem opgelegde gevangenisstraf moet ondergaan. Klager heeft vijf maanden na de oproep tot melden een verzoek tot plaatsing in een b.b.i. ingediend. Ten onrechte heeft de Minister het verzoek tot plaatsing in een b.b.i. als een bezwaarschrift aangemerkt en klager daarin niet-ontvankelijk verklaard vanwege termijnoverschrijding. Nu geen beslissing is genomen op het verzoek van klager om in een b.b.i. te worden geplaatst, dient de Minister dat alsnog te doen. De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de bestreden beslissing en draagt de Minister op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak binnen een termijn van één week na ontvangst daarvan.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt de Minister op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak binnen een termijn van één week na ontvangst daarvan. R-19/3416/GB

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, mr. A.T. Bol en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van bc. L. Vis-van Alff, secretaris, op 9 mei 2019        

                                                       

 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

Naar boven