Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3195/GV, 01 mei 2019, beroep
Uitspraakdatum:01-05-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-19/3195/GV

betreft: [klager]            datum: 1 mei 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. E.G.S. Roethof, namens  […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 8 maart 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager en zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van incidenteel verlof afgewezen.

2.         De standpunten

Door en namens klager is het beroep als volgt – samengevat – toegelicht. Klager verzoekt om incidenteel verlof teneinde zijn pasgeboren zoon te zien en zijn vriendin te ondersteunen. Het feit dat klager niet bij de bevalling kon zijn, was voor de moeder emotioneel belastend. Klagers partner verzoekt in een brief klager in de gelegenheid te stellen hun pasgeboren zoon te zien. De bestreden beslissing is op ondeugdelijke gronden genomen. Namens de Minister wordt verwezen naar de bestreden beslissing en de adviezen van de politie en het Openbaar Ministerie (OM).

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.

De vrijhedencommissie heeft, gelet op de adviezen van het OM, de politie en de reclassering, negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Aan klager is een ordemaatregel van zeven dagen afzondering in een afzonderingscel opgelegd, vanwege het slikken van contrabande tijdens het bezoekmoment. Klagers partner was de bezoeker. Daarnaast dient een kraambezoek binnen veertien dagen plaats te vinden. De advocaat-generaal bij het ressortparket te Amsterdam heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, nu klager in voorlopige hechtenis verblijft. Het verlenen van vrijheden staat op gespannen voet met de gronden waarop de voorlopige hechtenis is gebaseerd en met de beslissingsbevoegdheid van het hof over het al dan niet schorsen van de voorlopige hechtenis. In onderhavig geval zijn geen bijzondere omstandigheden die nopen tot het verlenen van vrijheden. Nu klager is veroordeeld voor zeer ernstige feiten, zouden maatschappij noch slachtoffers het begrijpen, als klager tijdens een lopende strafzaak van vrijheden zou mogen genieten. Dat zou maatschappelijke onrust veroorzaken. Mocht aan klager desondanks verlof worden verleend, dan dient dat onder begeleiding van DV&O plaats te vinden. De politie heeft het verlofadres geverifieerd en niet in orde bevonden.

3.         De beoordeling

Klager ondergaat een gevangenisstraf van vier jaren met aftrek, wegens gekwalificeerde diefstal met geweld of bedreiging met geweld. Tegen dit vonnis heeft klager hoger beroep ingesteld. De fictieve einddatum is thans gesteld op 3 maart 2021. Op grond van artikel 21 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) kan incidenteel verlof worden verleend voor het bijwonen van gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer van de gedetineerde, waarbij zijn aanwezigheid noodzakelijk is. Artikel 26 van de Regeling bepaalt dat incidenteel verlof kan worden verleend voor een kraambezoek aan de levenspartner van de gedetineerde en het pasgeboren kind. Behoudens medische complicaties vindt het kraambezoek binnen veertien dagen na de bevalling plaats. Klager verzoekt om incidenteel verlof teneinde zijn pasgeboren zoon te zien en zijn partner te ondersteunen. Nu klagers zoon op 18 februari 2019 is geboren en klager eerst op 6 maart 2019 om een kraambezoek heeft verzocht, wordt niet voldaan aan het bepaalde van artikel 26 van de Regeling. Bovendien is sprake van omstandigheden die een contra-indicatie vormen voor verlofverlening, die een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigen. Op
14 augustus 2018 is aan klager een ordemaatregel van afzondering in een afzonderingscel opgelegd in verband met het slikken van contrabande tijdens het bezoekmoment, waarbij de bezoeker klagers partner betrof. De vrijhedencommissie heeft onder meer naar aanleiding van dit voorval negatief geadviseerd ten aanzien van onderhavige verlofaanvraag. Verder zijn aan klager op 7 november 2018, 17 december 2018, 9 januari 2019 en 15 januari 2019 disciplinaire straffen opgelegd, vanwege vechtpartijen met een medegedetineerde, het prepareren van een scheermesje en het roken op niet door de directeur aangewezen rookplaatsen. De reclassering constateert een delictpatroon en heeft in het licht daarvan het recidiverisico als hoog ingeschat. Daarbij geldt dat de ingezette interventies in het verleden onvoldoende tot gedragsverandering hebben geleid, waardoor de bij klager aanwezige criminogene factoren nog actueel zijn. Gelet op het voorgaande kan de beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder b en c van de Regeling, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van M.G. Bikker, secretaris, op 1 mei 2019.

 

            secretaris         voorzitter

Naar boven