Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/2933/GA, 01 mei 2019, beroep
Uitspraakdatum:01-05-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-19/2933/GA

betreft: [klager]                                               datum: 1 mei 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. W.B.O. van Soest, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 30 januari 2019 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting Dordrecht, en van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. De beroepscommissie heeft de directeur van bovengenoemde inrichting in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie Het beklag – zo begrijpt de beroepscommissie – betreft:

a. de beslissing van 13 juli 2018 tot toewijzing van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof, waarbij aan het verlof de bijzondere voorwaarde van toepassing van elektronisch controle is verbonden (PD-2018-466);

b. de beslissing van 11 juli 2018 waarbij in het kader van een regimesgebonden verlof bijzondere voorwaarden zijn opgelegd, te weten een locatiegebod (PD-2018-471); en

c. de beslissing van 11 juli 2018 waarbij in het kader van een regimesgebonden verlof bijzondere voorwaarden zijn opgelegd, te weten de toepassing van elektronische controle (PD-2018-472).

De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in klacht b. en heeft de klachten a. en c. ongegrond verklaard, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten

Door en namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. De aan klager toegekende verloven verlopen zonder incidenten. Er bestaat daarom geen reden aan klager verlof toe te kennen onder de voorwaarde van toepassing van elektronische controle. Als gevolg van deze beslissing wordt klager in zijn dagelijkse bezigheden beperkt. Dat is niet in belang van zijn resocialisatie. Bij een eerder toegekende verlofaanvraag is geen elektronisch toezicht opgelegd. Hoewel de directeur dit thans afdoet als een vergissing, is toen een zorgvuldige belangenafweging gemaakt. De directeur heeft het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. Bij elke verlofaanvraag vindt een individuele beoordeling plaats. Het feit dat in een eerdere situatie een verkeerde of niet zorgvuldige beslissing is genomen, maakt dit niet anders. Verder is in het kader van een verblijf in een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.), waarbij structureel vrijheden worden verleend, sprake van een andere belangenafweging dan bij het eenmalig toekennen van verlof. Gelet hierop is het goed denkbaar dat ten aanzien van de aan het algemeen verlof verbonden voorwaarden een andere conclusie is getrokken.

3.         De beoordeling

Klager is in hoger beroep veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan negen maanden voorwaardelijk, wegens het plegen van ontuchtige handelingen met een persoon beneden de zestien jaren buiten echt, met toepassing van strafverzwarende omstandigheden. Tegen dit arrest heeft klager een cassatieberoep ingesteld. Op 11 februari 2019 is klager in vrijheid gesteld.

Klacht a

In artikel 14 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) is bepaald dat een gedetineerde eerst voor algemeen verlof in aanmerking komt, wanneer hij, al dan niet herroepelijk, is veroordeeld tot een vrijheidsstraf en, ingeval de veroordeling nog niet herroepelijk is, de duur van de in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd ten minste gelijk is aan een derde deel van de onvoorwaardelijk opgelegde straf. Daarnaast dient het strafrestant van de gedetineerde nog ten minste drie maanden en ten hoogste een jaar te bedragen. Op grond van het derde lid, onder a, van artikel 14 van de Regeling wordt algemeen verlof niet verleend aan gedetineerden die verblijven in een inrichting waar het verlof deel uitmaakt van het regime. Vaststaat dat klager bij beslissing van 9 juli 2018 is geselecteerd voor plaatsing in een zogenoemd stapeltraject z.b.b.i./penitentiair programma onder de voorwaarde van toepassing van elektronische controle en een contactverbod met het slachtoffer van het door klager gepleegde delict. Het beroep en het onderliggende beklag zijn gericht tegen de beslissing van 13 juli 2018 tot toewijzing van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof. Daarbij is aan het verlof (onder meer) de bijzondere voorwaarde van toepassing van elektronisch controle verbonden. Uit klagers registratiekaart volgt dat dit algemeen verlof is verleend op de dag van klagers plaatsing in de z.b.b.i. Gelet hierop wordt niet aan het bepaalde van artikel 14, derde lid onder a, van de Regeling voldaan. Nu de directeur het algemeen verlof niet had mogen verlenen, zal het beroep ten aanzien van klacht a. gegrond worden verklaard, zal de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre worden vernietigt en zal het beklag alsnog gegrond worden verklaard. De beroepscommissie vernietigt de bestreden beslissing. Zij ziet geen aanleiding klager een tegemoetkoming toe te kennen.

Klacht b (ontvankelijkheid)

Ingevolge artikel 19, derde lid, van de Regeling wordt aan gedetineerden die verblijven in een inrichting waar wekelijks verlof deel van het regime uitmaakt, ieder weekend regimesgebonden verlof verleend. Artikel 5, tweede lid, van de Regeling bepaalt dat bij de verlening van het verlof bijzondere voorwaarden kunnen worden gesteld, die het gedrag van de gedetineerde betreffen. Klagers klacht richt zich tegen de beslissing van de directeur van 11 juli 2018, waarbij in het kader van een regimesgebonden verlof een bijzondere voorwaarde is opgelegd, te weten een locatiegebod. Tegen deze beslissing aangaande verlof staat beklag op grond van artikel 60 van de Pbw open. De beroepscommissie vernietigt daarom de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart klager alsnog ontvankelijk in klacht b.

Klachten b. en c.

Ten aanzien van de klachten b. en c. overweegt de beroepscommissie (inhoudelijk) als volgt. Klager stelt dat het aan hem opgelegde locatieverbod en de toepassing van elektronische controle hem in zijn resocialisatiemogelijkheden beperken. Vanwege het locatieverbod kan hij het gebied waar hij werkt en de voetbalvereniging van zijn zoon niet bereiken. Volgens de directeur is een locatieverbod opgelegd met het oog op de belangen van het minderjarige slachtoffer van het door klager gepleegde delict. Deze voorwaarde zou niet aan het verlof zijn verbonden, indien het slachtoffer zou hebben te kennen gegeven dat hiertoe geen behoefte bestaat. Tot de toepassing van elektronische controle is beslist op grond van klagers delict geschiedenis, de inschatting van het recidiverisico en in verband met het aan klager opgelegde contactverbod en locatieverbod. Anders dan klager stelt, is zijn werk – ten tijde van de bestreden beslissing – niet gelegen in het gebied waar het locatieverbod van toepassing is. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, heeft de directeur in redelijkheid kunnen beslissen tot het opleggen van het betreffende locatieverbod en de toepassing van elektronische controle. Voornoemde omstandigheden vormen een contra-indicatie voor eventuele wijziging van de aan klager opgelegde bijzondere voorwaarden, in die zin dat het locatieverbod zou worden verkleind en de elektronische controle niet zou worden toegepast. De beroepscommissie verklaart klacht b. daarom ongegrond. Zij verklaart het beroep ten aanzien van klacht c. eveneens ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van klacht a. gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij vernietigt de beslissing waarover is geklaagd. De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie, verklaart klager alsnog ontvankelijk in klacht b., maar verklaart dit beklag ongegrond. De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van klacht c. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van M.G. Bikker, secretaris, op 1 mei 2019.

 

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven