nummer: R-18/2283/GA
betreft: [klager] datum: 6 mei 2019
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. D.N.A. Brouns, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 26 november 2018 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Almere, betreffende:
a. de omstandigheid dat het inrichtingspersoneel gedurende de eerste periode van klagers traject in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD) onvoldoende voortvarend heeft gehandeld (AB-2018-285 en AB-2018-320);
b. de omstandigheid dat klager niet voor een functie als reiniger in aanmerking komt (AB-2018-319); en
c. de beslissing van 26 september 2018 tot afwijzing van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting (AB-2018-510), en van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven. De beroepscommissie heeft de directeur van bovengenoemde inrichting in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager en zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De beoordeling
Door en namens klager wordt verzocht in de gelegenheid te worden gesteld het beroep nader mondeling toe te lichten.
De beroepscommissie wijst dit verzoek af, nu zij zich op basis van de stukken voldoende ingelicht acht op het beroep te beslissen.
AB-2018-285 en AB-2018-320
Vaststaat dat klager op 22 maart 2018 op de ISD-afdeling van de p.i. Almere is geplaatst. Uit de inlichtingen van de directeur volgt dat de eerste drie maanden na plaatsing op een ISD-afdeling worden benut voor onder meer screening, conditieverbetering, verdiepingsdiagnostiek en eventuele zorgindicaties. In samenwerking met verschillende netwerkpartners wordt binnen deze drie maanden een verblijfsplan opgesteld, waarin de wijze van tenuitvoerlegging van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders is vastgelegd. De casemanager heeft klager meermaals gesproken, maar kon hem tijdens die gesprekken nog geen duidelijkheid geven over de voortgang van zijn ISD-traject. Om die reden wilde klager niet meer met zijn casemanager in gesprek. Daarnaast hebben gesprekken met klagers mentor, de verpleegkundige, de huisarts en de psycholoog plaatsgevonden en is klager de dag na zijn plaatsing op de ISD-afdeling van de p.i. Almere voor de training Kies Voor Verandering aangemeld. Op 12 juni 2018 is klager in een zogenoemd trajectbepalingsoverleg besproken en is het definitieve verblijfsplan opgesteld.
Gelet op het voorgaande is niet gebleken dat het inrichtingspersoneel gedurende de eerste periode van klagers ISD-traject onvoldoende voortvarend heeft opgetreden. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal worden bevestigd, met wijziging van de gronden.
AB-2018-319 en AB-2018-510
Hetgeen in beroep is aangevoerd, kan niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
2. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van de klachten AB-2018-285 en AB-2018-320 ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie met wijziging van de gronden.
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van de klachten AB-2018-319 en AB-2018-510 ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van
M.G. Bikker, secretaris, op 6 mei 2019.
secretaris voorzitter