Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/2674/GV, 01 mei 2019, beroep
Uitspraakdatum:01-05-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          R-19/2674/GV

betreft: [klager]            datum: 1 mei 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. W.B.O. van Soest, namens  […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 14 januari 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de onderliggende stukken. De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager en zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking.

2.         De standpunten

Namens klager is het beroep als volgt – samengevat – toegelicht.

Klager twijfelt aan de juistheid van de beslissing, omdat hij zich afvraagt of de Minister de stukken in de Engelse taal wel heeft begrepen. Het Openbaar Ministerie (OM) heeft voorts onvoldoende onderbouwd dat sprake is van vluchtgevaar. De zitting van 16 januari 2019 is opnieuw aangehouden, omdat klager weer niet aanwezig kon zijn. Klagers kinderen lijden ernstig onder de situatie en klager meent dat de Minister het belang van de kinderen bij goede verzorging onvoldoende heeft erkend.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt – samengevat – toegelicht.

Vooropgesteld wordt dat de voertaal in procedures in Nederland de Nederlandse taal is. Het overleggen van bewijsstukken in een andere taal is dan ook voor risico van de procespartij die deze stukken overlegd. Op basis van de stukken in het dossier kon in redelijkheid worden geconcludeerd dat geen noodzaak bestaat voor de aanwezigheid van klager bij de zitting. De stelling dat zijn kinderen ernstig onder de situatie lijden, is niet volledig begrijpelijk, nu klager zelf in de procedure bij de Engelse rechtbank te kennen geeft dat zijn kinderen naar volle tevredenheid verblijven bij zijn zus en hij het voorstel zijn kinderen onder de Special Guardianship Order bij haar te laten verblijven volledig ondersteunt. De uitspraak over de zorg voor de kinderen laat met name op zich wachten, omdat nog onduidelijk is wat het standpunt is van klagers ex-vrouw en hetgeen de arts over haar geestelijke gezondheid zal verklaren. Bovendien kan klager zich laten vertegenwoordigen door een advocaat. In het dossier zit informatie over de mentale gezondheid van klagers vrouw, echter ontbreekt concrete informatie over de noodzaak tot strafonderbreking en die noodzaak is daarom onvoldoende aangetoond. De bestreden beslissing is daarom op juiste gronden genomen.

Op klagers verzoek tot strafonderbreking zijn de volgende adviezen uitgebracht.

De vrijhedencommissie heeft positief geadviseerd ten aanzien van strafonderbreking, omdat het van belang is dat klager aanwezig is bij de rechtszaak met betrekking tot het uit huis plaatsen van zijn kinderen. De nut en de noodzaak blijkt voldoende uit de stukken. Het OM heeft negatief geadviseerd, omdat het strafrestant te groot is en sprake is van vluchtgevaar.

3.         De beoordeling

Klager is in Zweden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2190 dagen, wegens het invoeren van (hard)drugs. Met behulp van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties is de straf overgedragen en wordt de straf verder ten uitvoer gelegd in Nederland. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 23 oktober 2020. Klager heeft - zo blijkt uit het verzoek van 4 december 2018 en klagers motivatiebrief van 8 januari 2019 - verzocht om strafonderbreking van 14 januari 2019 tot en met 4 februari 2019 in het Verenigd Koninkrijk om aanwezig te kunnen zijn bij een zitting met betrekking tot de zorg voor zijn kinderen en zorg te kunnen dragen voor zijn kinderen. Op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna de Regeling) kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof. Uit artikel 5, eerste lid, van de Regeling volgt dat in bijzondere omstandigheden de Minister kan toestaan dat de gedetineerde aan wie strafonderbreking wordt verleend, in het buitenland verblijft. Hoewel de wens van klager bij de zitting in het Verenigd-Koninkrijk aanwezig te kunnen zijn menselijkerwijs begrijpelijk is, is de noodzaak daartoe onvoldoende gebleken uit het dossier. Daarbij is klager in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze schriftelijk in te brengen. Van die gelegenheid heeft hij gebruik gemaakt. Ten aanzien van de tweede grond, het zorg kunnen dragen voor de kinderen, komt de beroepscommissie tot hetzelfde oordeel. Uit het dossier volgt dat dat familieleden de zorg voor de kinderen op zich hebben genomen. Klager ondersteunt dit ook. Gelet op al het vorenstaande kan de beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep is derhalve ongegrond.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 1 mei 2019.

 

            secretaris         voorzitter

Naar boven