Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/2408/GA, 01 mei 2019, beroep
Uitspraakdatum:01-05-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-18/2408/GA

betreft: [klager]            datum: 1 mei 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. J.B.A. Kalk, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 4 september 2018 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Almelo, en van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Ter zitting van de beroepscommissie van 11 april 2019, gehouden in de p.i. Lelystad, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.B.A. Kalk en de heer […], plaatsvervangend directeur van de p.i. Almelo. Als toehoorder van de zijde van de Raad was aanwezig mevrouw […], senior secretaris. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:           

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie Het beklag betreft het ontslag van klager als BAD-hulp (KA-2018-184). De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en de directeur

Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager heeft in augustus 2018 na vier weken als BAD-hulp te hebben gewerkt te horen gekregen dat hij niet langer als BAD-hulp mocht werken, in verband met de vondst van mobiele telefoons in februari 2018. Het is in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel om klager eerst aan te stellen als BAD-hulp en deze beslissing op een later moment weer in te trekken. Bovendien is klager voor het in bezit hebben van de mobiele telefoons eerder disciplinair gestraft en werd hem enige tijd geen bezoek zonder toezicht toegestaan. Klager heeft geen weet gehad van een beslissing van de directeur dat hij geen BAD-hulp meer mocht zijn na het aantreffen van de telefoons. Klager ervaart de beslissing van de directeur om hem te ontslaan als onrechtvaardig en hij wil zich graag nuttig maken. Hij heeft in het verleden eerder als BAD-hulp gewerkt en is destijds overgestapt en gaan werken als afdelingsreiniger. Hij begrijpt dat het werken als BAD-hulp een vertrouwensfunctie betreft en is van mening dat hij dat vertrouwen inmiddels weer heeft verdiend, nu er sinds februari 2018 geen nieuwe incidenten meer zijn geweest. De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De beslissing om klager te ontslaan als BAD-hulp is direct te relateren aan het aantreffen van twee mobiele telefoons bij klager in februari 2018. Het bezit daarvan raakt de orde en veiligheid in de inrichting. Op 25 april 2018 is de kwestie besproken bij de Vrijheden Commissie (VC) en is besloten dat klager niet meer in aanmerking zou komen als BAD-hulp, in verband met de gevoeligheid van de werkzaamheden. De afdeling is van deze beslissing kennelijk niet op de hoogte gesteld. De beslissing is tussentijds niet herroepen, maar op niet nader bekend geworden wijze is klager, tijdens afwezigheid van de directeur en niet via de gebruikelijke procedure na bespreking in het MDO en de VC, weer als BAD-hulp aangesteld. De directeur heeft bij terugkomst de beslissing teruggedraaid. Destijds was sprake van een levendige handel in telefoons en de functie als BAD-hulp is een risicovolle positie. Het ontslag als BAD-hulp van klager heeft plaatsgevonden in verband met de orde en veiligheid in de inrichting. Van een straf is geen sprake.

3.         De beoordeling

De beroepscommissie kan zich zonder meer kan voorstellen dat het voor klager een behoorlijke domper is geweest dat hij, na gedurende vier weken (opnieuw) werkzaam te zijn geweest als BAD-hulp, door de directeur uit zijn functie ontheven werd. Klager heeft zijn teleurstelling ter zitting duidelijk kenbaar gemaakt en de beroepscommissie acht zijn onvrede over het gebeurde menselijkerwijs begrijpelijk. De beroepscommissie merkt op dat algemeen bekend is dat inrichtingen te kampen hebben met problematiek ten aanzien van invoer van contrabande, waaronder mobiele telefoons. De directeur heeft ter zitting toegelicht dat ook de p.i. Almelo ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing te kampen had met deze problematiek. De BAD-hulp betreft een risicovolle en kwetsbare positie. Klager heeft begin 2018 twee telefoons voorhanden gehad in de inrichting. Hij is in augustus 2018 - bij afwezigheid van de directeur en niet op de daarvoor geëigende wijze – (opnieuw) als BAD-hulp aangesteld. De beroepscommissie is van oordeel dat de directeur gezien de omstandigheden en gelet op de orde en veiligheid in de inrichting in redelijkheid heeft kunnen beslissen klager niet langer werkzaam te laten zijn bij het BAD en hem zodoende te ontslaan als BAD-hulp. Deze beslissing levert naar het oordeel van de beroepscommissie geen situatie op waarbij sprake is van schending van het rechtszekerheidsbeginsel. Dat klager - in weerwil van hetgeen de directeur ter zitting naar voren heeft gebracht - niet eerder op de hoogte zou zijn geweest van de initiële beslissing na het aantreffen van de telefoons om hem in de toekomst niet meer te laten werken als BAD-hulp, maakt dit oordeel niet anders. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie, met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, J.G.A. van den Brand en drs. H. Heddema, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 1 mei 2019.

 

secretaris        voorzitter

 

Naar boven