Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/2376/GA, 01 mei 2019, beroep
Uitspraakdatum:01-05-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          R-18/2376/GA

betreft: [klager]            datum: 1 mei 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.M.C. Molenkamp, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 29 november 2018 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Arnhem, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Ter zitting van de beroepscommissie van 11 april 2019, gehouden in de p.i. Lelystad, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. M. Aygün, en namens de directeur van de p.i. Arnhem mevrouw […], juridisch medewerker. Als toehoorder van de zijde van de Raad was mevrouw […], senior secretaris, aanwezig. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter

Het beklag betreft de beslissing tot degradatie van klager naar het basisprogramma (A-2018-385). De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en de directeur

Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt - samengevat - als volgt toegelicht. Klager kan zich niet verenigen met de degradatiebeslissing. De beslissing is gebaseerd op opgelegde disciplinaire straffen naar aanleiding van het aantreffen van een telefoon en contrabande. De klacht met betrekking tot de contrabande is echter gegrond verklaard. Klager zou ook een negatieve werkhouding hebben. Omdat hij lichamelijke klachten heeft, is hij niet altijd in staat arbeid te verrichten. Van een negatieve houding is geen sprake. Er is een misverstand ontstaan omdat klager tijdens de arbeidsuren een cursus mocht samenstellen, terwijl dit niet duidelijk is gecommuniceerd. In de periode dat hij als oranje/rood is beoordeeld, heeft hij drie opleidingsfases bij de In-Made praktijkschool afgerond. De gronden waarop hij is gedegradeerd zijn daarom onjuist. Eén disciplinaire straf is onvoldoende voor degradatie. De degradatiebeslissing heeft grote gevolgen gehad voor klager. Zo kreeg hij minder bezoek, minder belmomenten en andere vrijheden. De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt - samengevat - als volgt toegelicht. Klager heeft op de arbeid een negatieve werkhouding laten zien, waarin hij een negatieve invloed had op medegedetineerden. Er moet onderscheid gemaakt worden tussen arbeid en de praktijkschool waaraan klager deelnam. Het hoofd arbeid heeft ter zitting bij de beklagcommissie verklaard dat klagers gedrag op de arbeid onder de maat was. Het klopt dat zijn klacht met betrekking tot de anabole steroïden gegrond is verklaard en het is juist dat hij geen positieve urinecontrole heeft gehad. Wel zijn de aangetroffen flessen sap positief bevonden op anabole steroïden. Daarom is de degradatiebeslissing op 1 november 2018 aangepast. Er bestond op grond van alle overige negatieve gedragingen voldoende grond voor de degradatie.

3.         De beoordeling

Op grond van artikel 1d van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) besluit de directeur over promotie en degradatie van een gedetineerde. Op grond van artikel 1d, derde lid, van de Regeling kan de directeur besluiten tot degradatie indien de gedetineerde, die is gepromoveerd, op één van de onderdelen van goed gedrag verzaakt. De directeur dient voorafgaande aan een beslissing over degradatie een belangenafweging te maken. Bij die belangenafweging dient de directeur het ‘oranje-gedrag’ dan wel het ‘rode gedrag’ van de gedetineerde af te zetten tegen het structurele gedrag, waaronder al het ‘groene gedrag’, van de gedetineerde en uit die belangenafweging dient duidelijk te blijken waarom het ‘oranje gedrag’ dan wel ‘rode gedrag’ van de gedetineerde, bezien in het licht van het uitgangspunt van het DBT dat gedetineerden zelf verantwoordelijkheid moeten nemen voor hun re-integratie, dient te leiden tot degradatie. Die belangenafweging dient, vanwege de ingrijpende gevolgen van die beslissing voor de gedetineerde, maar ook vanwege de toetsbaarheid van die beslissing achteraf door de beklag- en beroepscommissie, inzichtelijk te zijn en schriftelijk te worden vastgelegd. De degradatiebeslissing waartegen onderhavig beroep is gericht, berust kort gezegd op de volgende gronden: een negatieve werkhouding op de arbeid, het aantreffen van een telefoon en oplader, het invoeren en gebruiken van anabole steroïden. Vast is komen te staan dat de klacht die is gericht tegen de disciplinaire straf die is opgelegd naar aanleiding van het vermeende gebruik van anabole steroïden, door de beklagcommissie gegrond is verklaard. Ook is vast komen te staan dat klager in de weken voorafgaand aan de degradatiebeslissing heeft deelgenomen aan de In-Made praktijkschool, vanwege het opzetten van een elektra-cursus binnen de inrichting. De rapportages die zich in het dossier bevinden omtrent zijn deelname aan de praktijkschool zijn overwegend positief, terwijl klagers negatieve houding op de arbeid niet nader wordt onderbouwd. In dit licht is de beroepscommissie van oordeel dat de onderbouwing die aan de bestreden beslissing ten grondslag is gelegd, de beslissing niet kan dragen. Het beroep wordt daarom gegrond verklaard. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De beroepscommissie stelt deze vast op € 30,=.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 30,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, J.G.A. van den Brand en drs. H. Heddema, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 1 mei 2019.

 

secretaris        voorzitter

 

Naar boven