Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/2262/GA, 01 mei 2019, beroep
Uitspraakdatum:01-05-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-18/2262/GA

betreft: [klager]            datum: 1 mei 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. H.K. Jap-a-Joe, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 1 november 2018 van de beklagcommissie bij het Centrum voor Transculturele Psychiatrie (CTP) Veldzicht te Balkbrug (hierna: Veldzicht), en van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 11 april 2019, gehouden in de p.i. Lelystad, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. H.K. Jap-a-Joe, en namens Veldzicht […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur. Als toehoorder van de zijde van de Raad was aanwezig […], senior secretaris. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:          

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie Het beklag betreft - voor zover in beroep nog aan de orde - de plaatsing in Veldzicht en de plaatsing op de afdeling Zuid 3, hetgeen geen ISD-afdeling betreft (VP2018-000095). De beklagcommissie heeft klager op voormelde klachtonderdelen niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en de directeur

Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager heeft een VRIS-status en heeft een ISD-maatregel opgelegd gekregen. Hij hoort niet in Veldzicht thuis, maar op een ISD-afdeling. De afdeling Zuid 3, waar klager nu verblijft, betreft een intensieve zorgafdeling die niet voor hem bestemd is en klager wil ook niet op die afdeling verblijven. Als klager in Veldzicht moet blijven, dan wil hij op afdeling Zuid 4 zitten. Tegen klager is gezegd dat daarvoor mogelijkheden zijn, met als voorwaarde het meewerken aan diagnostisch onderzoek. Dit druist in tegen de persoonlijke vrijheid van klager. Veldzicht zou tot het inzicht moeten komen dat klager niet in hun inrichting thuishoort en zou dit moeten aankaarten. Klager heeft ter zitting naar voren gebracht dat het niet goed met hem gaat, dat hij verkeerde medicatie krijgt en dat hij helemaal alleen is op de afdeling. Diagnostiek is niet verplicht en klager wenst daaraan niet mee te werken. De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager heeft in 2017 ook in Veldzicht verbleven. Hij is begin 2018 in verband met een indicatiestelling opnieuw in de inrichting terechtgekomen. Dit betreft een beslissing van de selectiefunctionaris. Klager heeft enige tijd op een reguliere afdeling verbleven, maar dat verliep niet goed. Voor onderbouwing van dat standpunt, wordt verwezen naar het verweerschrift in beklag. Klager heeft een dagprogramma, er zijn groepsmomenten en hij reageert sinds 8 april jl. goed op zijn medicatie. Bij de arbeid is klager enige tijd geleden weggestuurd omdat er sprake was van veel incidenten. Klager heeft een verzoek tot overplaatsing naar een ISD-afdeling ingediend, maar dit verzoek is afgewezen. Klager past in beginsel prima binnen de inrichting. Er zijn voldoende mogelijkheden om hem een behoorlijk verblijf te bieden, maar het helpt niet dat hij niet wil meewerken.

3.         De beoordeling

De beroepscommissie begrijpt uit de klacht dat klager het niet eens is met zijn plaatsing in Veldzicht. Evenmin is klager het eens met zijn plaatsing op afdeling Zuid 3. Wat betreft het klachtonderdeel met betrekking tot de plaatsing van klager in Veldzicht heeft de beklagcommissie terecht overwogen dat aan die plaatsing een besluit van de selectiefunctionaris ten grondslag ligt en dat klager zich hierover niet bij de beklagcommissie kan beklagen. Klager is dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard en het beroep zal in zoverre ongegrond worden verklaard. Ten aanzien van het bezwaar van klager tegen zijn plaatsing op afdeling Zuid 3 geldt het volgende. Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie (vgl. RSJ 15 november 2013, 13/2219/GA) is de overplaatsing van een gedetineerde in (naar) een andere cel binnen de inrichting een door of namens de directeur jegens klager genomen beslissing waartegen op grond van artikel 60, eerste lid, van de Pbw beklag open staat. Volgens artikel 61, vijfde lid van de Pbw, moet het klaagschrift uiterlijk op de zevende dag na die waarop de gedetineerde kennis heeft gekregen van de beslissing waarover hij zich wenst te beklagen worden ingediend. Een na afloop van de termijn ingediend klaagschrift is niettemin ontvankelijk, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de gedetineerde niet in verzuim is geweest. De beslissing om klager op afdeling Zuid 3 te plaatsen, dateert volgens klager van 18 mei 2018. Het klaagschrift dateert van 14 augustus 2018. Klager is daarom in verzuim. Er zijn geen omstandigheden gebleken die tot een onder oordeel kunnen leiden. Klager had daarom op deze grond niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. Klager heeft tijdens de zitting meerdere malen geklaagd over zijn medicatie. Voor zover hij heeft bedoeld ook daarover te klagen, merkt de beroepscommissie op dat dit geen onderdeel uitmaakt van het beklag en ook  in beroep niet aan de orde kan zijn. De beroepscommissie zal klager in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in zijn beroep.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep voor zover dat is gericht tegen (de invulling van) zijn medicatie.
De beroepscommissie verklaart ten aanzien van de overige klachtonderdelen het beroep ongegrond, bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie, met wijziging van gronden met betrekking tot klachtonderdeel inzake de interne overplaatsing.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, J.G.A. van den Brand en drs. H. Heddema, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 1 mei 2019.

 

secretaris        voorzitter

 

Naar boven