Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/1330/TA, 26 april 2019, beroep
Uitspraakdatum:26-04-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-18/1330/TA

betreft: [klager]                                    datum: 26 april 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. A.R. Ytsma, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 4 juli 2018 van de beklagcommissie bij FPC Pompestichting, locatie Nijmegen, verder te noemen de inrichting,  alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.Ter zitting van de beroepscommissie van 21 maart 2019, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, is gehoord klagers raadsman mr. A.R. Ytsma. Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was gezorgd, heeft hij geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord. Als toehoorder aanwezig was mr. R. Smeijers, secretaris bij de Raad. Het hoofd van de inrichting heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.  Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft het innen van een schadebedrag wegens het vernielen van een pieper (PN 2018/43). De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager is ten onrechte niet ontvangen in zijn beklag, omdat de interne schadeprocedure van de inrichting niet met voldoende rechtswaarborgen is omkleed en omdat het oordeel van de beklagcommissie dat klager eerst een interne procedure moet doorlopen om pas daarna te kunnen worden ontvangen in een beklagprocedure onjuist is en in strijd met het doel en de strekking van de Bvt. De beklagrechter is geen restrechter. Daarbij is niet vast komen te staan dat de pieper niet meer te repareren is, nu daarvan geen schriftelijk bewijs is overgelegd. Afgezien daarvan, betwist klager dat hij de pieper kapot heeft gemaakt. Het hoofd van de inrichting heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt schriftelijk als volgt toegelicht. De stelling dat de interne schaderegeling binnen de inrichting onjuist of in strijd zou zijn met het doel en de strekking van de Bvt, kan de inrichting niet volgen.  De schaderegeling voorziet in twee onafhankelijke toetsingsmomenten, namelijk de mogelijkheid van het indienen van bezwaar bij de onafhankelijke schadecommissie binnen de inrichting en (daarna) de mogelijkheid tot het indienen van een klacht bij het hoofd van de inrichting. Tegen de beslissing van het hoofd kan vervolgens beklag worden ingediend bij de beklagcommissie. De schaderegeling zet derhalve de beklag- en beroepsprocedure niet opzij. Klager heeft bovendien geen nadeel ondervonden, omdat tot op heden geen reparatiekosten bij hem in rekening zijn gebracht. Klager is herhaaldelijk gewezen op de interne schadeprocedure, maar heeft desondanks geen klacht bij het hoofd van de inrichting ingediend. Naar aanleiding van de uitspraak van de beklagcommissie is het beklag tevens aangemerkt als klacht bij het hoofd van de inrichting. Het hoofd heeft vervolgens besloten klager de standaard reparatiekosten van € 168,= in rekening te brengen, nu niet meer achterhaald kon worden of de betreffende pieper gerepareerd kon worden. Dit bedrag acht de inrichting alleszins redelijk, gelet op het feit dat klager moedwillig met de pieper heeft gegooid en deze niet meer functioneerde. 

3.         De beoordeling

Ontvankelijkheid van het beklag

De beroepscommissie gaat bij het bepalen van de ontvankelijkheid op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting uit van het volgende. In de nacht van 1 op 2 maart 2018 vindt er een incident plaats met de pieper die klager op dat moment in verband met gezondheidsredenen in zijn bezit heeft. De inrichting houdt klager verantwoordelijk voor de schade aan de pieper en geeft hem te kennen dat hij de schade moet vergoeden. Klager ontkent de pieper stuk te hebben gemaakt en geeft in zijn klaagschrift (dat is gedateerd 1 maart 2018) aan, dat tegen hem gezegd is dat hij € 1.000,= moet betalen en dat ‘men’ al bezig is een betalingsregeling te treffen van € 50,= per maand. Hiertegen gaat klager in beklag. Bij brief van 5 april 2018 geeft klager aan dat maandelijks € 69,40 wordt ingehouden van zijn geld, terwijl klager is gezegd dat het geld weer terug op zijn rekening gestort zou worden. De inrichting heeft bevestigd dat er direct na het incident een geldbedrag van de rekening van klager is afgehaald, in verband met het vergoeden van de schade aan de pieper. Dit is later, door tussenkomst van de afdeling juridische zaken, teruggedraaid. De raadsman heeft ter zitting aangegeven dat het geld dat van klagers rekening was afgeschreven, op klagers rekening is teruggestort. Wanneer dat heeft plaatsgevonden en om welk geldbedrag het dan precies ging, is in beroep niet duidelijk geworden. De raadsman heeft het principiële standpunt ingenomen dat het niet zo kan zijn dat eerst de interne schadeprocedure moet worden doorlopen, alvorens sprake kan zijn van behandeling in beklag. Klager had behoren te worden ontvangen in zijn beklag.

De beroepscommissie overweegt als volgt.

Ingevolge artikel 56, eerste lid, onder e, van de Bvt, kan een verpleegde beklag doen bij de beklagcommissie over een door het hoofd van de inrichting genomen beslissing die een beperking inhoudt van een recht, dat hem op grond van een bij of krachtens deze wet gegeven voorschrift dan wel enig ander wettelijk voorschrift of een eenieder verbindende bepaling van een in Nederland geldend verdrag toekomt behoudens het gestelde in artikel 57 Bvt. De beroepscommissie ziet zich voor de vraag gesteld of, en zo ja, wanneer, er in deze zaak sprake is geweest van een situatie waarbij het hoofd van de inrichting een in voormeld artikel genomen beslissing heeft genomen waartegen beklag kan worden ingesteld. Het doorlopen van een interne schadeprocedure met als sluitstuk de uiteindelijke beslissing van de directeur inzake schade voordat beklag daartegen kan worden ingediend, acht de beroepscommissie niet in strijd met de Bvt. In de zaak van klager is echter sprake van een bijzondere situatie, omdat de inrichting in het kader van het vergoeden van beweerdelijk door klager veroorzaakte schade aan de pieper direct na het incident geld van de rekening van klager heeft afgeschreven. Dit strookt niet met de interne schadeprocedure en kan worden aangemerkt als een beslissing die een beperking van het eigendomsrecht inhoudt. In zoverre kan deze beslissing worden gezien als een beslissing bedoeld in artikel 56, eerste lid, onder e, Bvt. Dat op een later moment is besloten om deze beslissing ongedaan te maken door het afgeschreven geld op klagers rekening terug te storten, maakt dit niet anders. Het hoofd van de inrichting heeft daarna het schadebedrag vastgesteld op € 168,=. Klager kan in het licht van de aanvankelijk door de inrichting zelf gevolgde handelwijze in samenhang met het opnieuw vastgestelde schadebedrag worden ontvangen in zijn beklag. De beroepscommissie zal om die reden de zaak inhoudelijk beoordelen.

Inhoudelijk oordeel

De beroepscommissie acht aannemelijk dat klager uit boosheid de pieper op de grond heeft gegooid en dat de pieper door toedoen van klager niet meer functioneerde. De inrichting heeft als gevolg daarvan kennelijk een nieuwe pieper aangeschaft. Uit de stukken blijkt dat de interne schadeprocedure nadat het oordeel van de beklagcommissie bekend is geworden, weer is opgepakt. Het hoofd van de inrichting heeft middels een brief van 11 september 2018 aan klager laten weten dat hij de beslissing heeft genomen het schadebedrag vast te stellen op € 168,=; het bedrag voor een standaard reparatie. Het hoofd van de inrichting is op dit bedrag uitgekomen, omdat niet met zekerheid is vast te Astellen hoe hoog de daadwerkelijke schade is geweest. Of de bewuste pieper als verloren is beschouwd, of is gerepareerd, is omdat dit niet is geregistreerd namelijk niet te achterhalen. De beroepscommissie is van oordeel dat, alle omstandigheden in samenhang bezien, deze beslissing van het hoofd van de inrichting niet als onredelijk of onbillijk kan worden beschouwd. Klager wordt, gelet op de overwegingen en het oordeel van de beroepscommissie, ontvankelijk verklaard in het beklag, maar het beklag wordt ongegrond verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag, maar verklaart dit beklag ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J.H. van den Hombergh, voorzitter, mr. drs. L.C. Mulder en mr. J.M.L. Niederer, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Simpelaar, secretaris, op 26 april 2019

 

            secretaris                                 voorzitter                   

Naar boven