Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 97/0026 C en 97/0033 C, 19 februari 1998, beroep
Uitspraakdatum:19-02-1998

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: C 97/26 en 97/33

betreft: [klager] datum: 19 februari 1998

B E S C H I K K I N G :

van de beroepscommissie uit de sectie terbeschikkingstelling van de Centrale Raad voor Strafrechtstoepassing, bedoeld in artikel 13, lid 3, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging terbeschikking gestelden (BVT), inzake de beroepen van

[...], verder appellant te noemen.

B E V I N D I N G E N E N O V E R W E G I N G E N :

1. De stukken
De beroepscommissie heeft kennis genomen van de navolgende stukken:
- de beroepschriften van appellant d.d. 17 oktober 1997 respectievelijk 18 november 1997 , het laatste namens hem ingediend door zijn raadsman mr. G.J.W. Otten, waarbij hij in beroep komt tegen de beslissing van de Minister vanJustitie (de Minister) inzake zijn plaatsing in de Dr. S. van Mesdagkliniek te Groningen ter verdere tenuitvoerlegging van een hem opgelegde gevangenisstraf respectievelijk tegen zijn plaatsing aldaar als ter beschikking gestelde,ingekomen op het secretariaat d.d. 21 oktober 1997 respectievelijk 19 november 1997;
- de schriftelijke inlichtingen en opmerkingen d.d. 26 november 1997 respectievelijk 11 december 1997 van de Minister over de aangevochten beslissingen), met als bijlagen de schriftelijke selectierapportage betreffende appellantd.d. 30 september 1997 van het Dr. F.S. Meijers Instituut te Utrecht, een brief van de Dr. Henri van der Hoevenkliniek te Utrecht d.d. 9 december 1997 met bijgevoegde schriftelijke rapportage betreffende appellant d.d. 31 mei 1994en twee ministeriële plaatsingsbesluiten d.dis 17 oktober 1997 en 6 november 1997;

Ter toelichting van zijn beroep is appellant, bijgestaan door zijn voornoemde raadsman, op 18 december 1997 gehoord door de beroepscommissie.
De Minister is in de gelegenheid gesteld haar standpunt mondeling toe te lichten. Hiervan is geen gebruik gemaakt.

2. De feiten

Appellant is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak van 25 september 1990 veroordeeld tot 4 maanden gevangenisstraf en ter beschikkingstelling (tbs) met dwangverpleging. Hij werd op 13 juni 1991 opgenomen in de Dr.Henri van der Hoevenkliniek te Utrecht. Op 25 april 1992 heeft hij zich aan zijn begeleiding onttrokken. Op 4 augustus 1992 is hij gearresteerd. Wegens het plegen van strafbare feiten tijdens zijn afwezigheid uit de voormeldekliniek is hij bij eveneens onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak van 28 januari 1993 veroordeeld tot gevangenisstraf van acht jaar, met aftrek. Hij heeft deze gevangenisstraf (laatstelijk) ondergaan in de gevangenis"Norgerhaven" te Veenhuizen. Tijdens de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf is de tbs opgeschort geweest.
Appellant heeft van 10 juli 1997 tot 17 september 1997 in het Dr. F.S. Meijers Instituut verbleven ter herselectie. Hij was daartoe door de Dr. Henri van der Hoevenkliniek aangeboden op 31 mei 1994 naar aanleiding van eenheropnameverzoek van appellant aan laatstgenoemde kliniek. De kliniek zag geen basis voor heropname nadat appellant een eerder door de kliniek gedaan aanbod hem op een afdeling voor intensieve zorg en individuele behandeling op tenemen had afgewezen.
Ter verdere tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf is appellant -met toepassing van artikel 13 Sr juncto art. 120 Gevangenismaatregel- overeenkomstig het advies van het Dr. F.S. Meijers Instituut bij ministerieel besluit van 17oktober 1997 met ingang van 17 oktober 1997 en met toepassing van art 11 BVT met ingang van de datum van vermoedelijk vervroegde invrijheidstelling geplaatst in de Dr. S. van Mesdagkliniek te Groningen. De wettelijk vroegstmogelijke datum van vervroegde invrijheidstelling (v.i.-datum) valt op of omstreeks 17 december 1997. Vanaf laatstgenoemde datum zal de tbs wederom gaan lopen.

3. De standpunten :
Appellant geeft in zijn beroepsschriften te kennen zich niet te kunnen verenigen met zijn plaatsing in de Dr. S. van Mesdagkliniek te Groningen. Hij zou geplaatst willen worden in de Prof.Mr. W.P.J. Pompekliniek in Nijmegen, bijvoorkeur in het resocialisatieproject van deze kliniek daar appellant spoedig wenst terug te keren in de maatschappij. Appellant kan zich ook verenigen met plaatsing in een andere tbs-kliniek dan voornoemde, mits in de nabijheid vanEindhoven -de woonplaats van zijn vrouw en kind van zes maanden-, met uitzondering van de Dr. Henri van der Hoevenkliniek te Utrecht.
Appellant heeft toegelicht dat hij te Veenhuizen wekelijks bezoek ontving en ook in Groningen wekelijks bezoek ontvangt van zijn vrouw. Zij geniet geen optimale gezondheid. Appellant beschouwt het langere reizen voor haar alsbezwaarlijk.
Appellant stelt dat hij gevoelsmatig zozeer bij zijn gezin betrokken is dat hij weinig ruimte over heeft om zich op zijn behandeling te concentreren. Zijn motivatie voor een behandeling zal toenemen naarmate hij dichter bij zijnfamilie verblijft.
Voorts wordt gesteld dat de door het dr. F.S. Meijers Instituut voorgestelde behandelwijze van dien aard is, dat die ook in een andere tbs-kliniek kan plaatsvinden.
Verder wordt aangevoerd dat appellants kwalificatie voor de Dr. S. van Mesdagkliniek -appellant doelt daarbij op vermeend vluchtgevaar- inmiddels door de beklagcommissie van deze kliniek is ontmanteld. Appellant heeft beklagingediend tegen de plaatsing -sinds zijn inkomst- op een Very Intensive Care (V.I.C.)-afdeling. De beklagcommissie heeft vastgesteld dat van vluchtgevaar geen sprake meer is en heeft het beklag gegrond verklaard. Appellant verblijftinmiddels op een reguliere Intensive Care-afdeling.

De Minister geeft aan dat appellant spoedig in een tbs-kliniek kon worden geplaatst daar hij in aanmerking kwam voor plaatsing op een V.I.C.-afdeling. Op de V.I.C.-afdeling van de Dr. S. van Mesdagkliniek was een plaats vrij,terwijl er geen andere kandidaten wachtten op opname op deze afdeling. Bij de plaatsing is het selectieadvies van het Dr. F.S. Meijers Instituut in aanmerking genomen, in het bijzonder de drie hierna te noemen aspecten ervan:
- het ontbreekt appellant aan ziekte-inzicht en behandelmotivatie;
- de verwachting bestaat dat het aangaan van een behandelrelatie zeer moeizaam zal verlopen;
- indien appellant behandeldruk ervaart kan dit tot vluchtgedrag leiden. In dit verband wordt verwezen naar appellants ongeoorloofde afwezigheid vanuit de Dr. Henri van der Hoevenkliniek in 1992.
Ten aanzien van appellants in het beroepschrift genoemde resocialisatiewens wordt aangegeven dat resocialisatie vooralsnog niet aan de orde is, daar appellants persoonlijkheidsproblematiek in de periode van ruim tien maanden vanverblijf in de Dr. Henri van der Hoevenkliniek nog niet behandeld is kunnen worden.
In de door twee gedragsdeskundigen ondertekende rapportage van het Dr. F.S. Meijers Instituut wordt onder meer vermeld dat appellants voorkeur uitgaat naar plaatsing in de "Grote Beek" te Eindhoven voor de resterende duur van zijntbs. Hij gaat er van uit dat zijn tbs spoedig zal eindigen. Appellant ziet zijn huidige huwelijk en zijn vaderschap als een keerpunt ten goede in zijn leven. Met betrekking tot appellants aanvankelijke tbs-plaatsing wordt aangegevendat het in de Dr. Henri van der Hoeven kliniek niet is gelukt met hem een begin van overeenstemming te krijgen over de problematiek die tot zijn criminele gedrag heeft geleid. Van een begin van behandeling is geen sprake geweest.
De diagnose van het selectie-instituut is dat appellant lijdt aan een (ernstige) -nader omschreven- persoonlijkheidsstoornis.
De in 1991 door de psychiater van het instituut aangegeven behandelwijze wordt in herinnering gebracht: een onorthodoxe, inventieve en experimentele benadering.
Thans wordt een setting geadviseerd waar appellant "middels een steunend, confronterend sociotherapeutisch klimaat gedurende een lange periode van zorg, aandacht en structuur in enig opzicht kan werken naar een meer adaequateoverlevingsstrategie, waarbij hij in mindere mate gebruik hoeft te maken van zijn pseudologie en narcisme.". Volgens het instituut heeft appellant geen ziekte-inzicht en is hij niet gemotiveerd voor een behandeling. De kans opovereenstemming tussen appellant en de tbs-kliniek over de behandeldoelstellingen en wijze waarop die ten uitvoer zullen worden gebracht, wordt gering geacht.
Tenslotte wordt aangegeven dat bij een door appellant ervaren behandeldruk vluchtgedrag niet denkbeeldig wordt geacht.
Geadviseerd wordt appellant te plaatsen in de Dr. S. van Mesdagkliniek te Groningen.
Deze kliniek heeft het opnameverzoek geaccepteerd.

4. Ontvankelijkheid:
De beroepen zijn tijdig -binnen de termijn van art. 13, derde lid, Sr respectievelijk art. 58, vijfde lid, BVT- ingesteld zodat appellant hierin kan worden ontvangen.

5. Inhoudelijke beoordeling:
Op de plaatsing met ingang van 17 oktober 1997 is van toepassing de ministeriële circulaire d.d. 26 september 1997, 653291/97/DJI, Regeling plaatsing veroordeelden gevangenisstraf en TBS.
Appellants plaatsing is niet met voormelde regeling in strijd.
Op de plaatsing met ingang van de datum van vervroegde invrijheidstelling is van toepassing artikel 11, lid 2 onder a. en b., BVT, luidende dat de Minister bij de plaatsing in de overwegingen dient te betrekken:
- de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt;
- de eisen die de behandeling van de ter beschikking gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogen stelt.
Het is aannemelijk dat de Minister zodanige overwegingen bij haar beoordeling heeft betrokken.

De beoordeling van en plaatsing door de Minister is conform het advies van het Dr. F.S. Meijers Instituut.
De Dr. S. van Mesdagkliniek beschikt over de faciliteiten die voor appellant nodig worden geacht, zodat in het belang aan hem een gestructureerde omgeving met voldoende zorg en aandacht te bieden kan worden voorzien. Ook kan wordenvoorzien in maatregelen
die nodig zijn in het kader van de beveiliging van de maatschappij tegen mogelijk vluchtgevaar.
De beroepscommissie acht de plaatsingsbeslissing niet onredelijk of onbillijk. Appellants wens op een resocialisatieafdeling -waarover de Dr. S. van Mesdagkliniek beschikt- te worden geplaatst kan wellicht te gelegener tijd wordeningewilligd.
Appellants ter zitting geuite bezwaar van de lange reisafstand en -tijd voor zijn bezoek en het mogelijk effect daarvan op zijn behandelmotivatie kan niet worden beschouwd als zodanig zwaarwegend dat dit bezwaar alscontra-indicatie voor de plaatsing in deze kliniek kan worden aangemerkt.

De beroepen zullen derhalve ongegrond worden verklaard.

Op grond van het bovenstaande komt de beroepscommissie tot de volgende

U I T S P R A A K :

Zij verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N.A.M. Schipper, voorzitter, prof.dr. L.A.J. van Eck en mr. C.L. van den Puttelaar, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.F. Swart-Babbé, secretaris, op 19 februari1998.

secretaris voorzitter

Naar boven