Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 97/0025 C, 19 februari 1998, beroep
Uitspraakdatum:19-02-1998

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer : C 97/25

betreft: [...] datum 19 februari 1998

B E S C H I K K I N G :

van de beroepscommissie uit de sectie terbeschikkingstelling van de Centrale Raad voor Strafrechtstoepassing, bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (BVT), inzake het beroep van

[...], verder appellant te noemen.

B E V I N D I N G E N E N O V E R W E G I N G E N :

1. De stukken
De beroepscommissie heeft kennis genomen van de navolgende stukken:
- het beroepschrift van appellant d.d. 13 oktober 1997, namens hem ingediend door zijn raadsman mr. S.T. van Berge Henegouwen, waarbij hij in beroep komt tegen de beslissing van de Minister van Justitie (de Minister) tot zijnoverplaatsing naar de Dr. S. van Mesdagkliniek te Groningen, ingekomen per faxbericht op het secretariaat d.d. 13 oktober 1997 (en per gewone post op 14 oktober 1997), met bijlage: de kennisgeving van de beslissing waarvan beroepd.d. 6 oktober 1997 van de Minister aan appellant, alsmede
- een toelichting op voormeld beroepschrift d.d. 12 november 1997, ingekomen op 12 november 1997;
- de schriftelijke inlichtingen en opmerkingen d.d. 4 december 1997 van de Minister over de aangevochten beslissing, ingekomen op 15 december 1997, met als bijlage de selectierapportage van het Dr. F.S. Meijers Instituut (MI) d.d.17 juli 1997.
- Pro Justitia-rapportage d.d. 21 juni 1995.

Ter toelichting van zijn beroep is appellant, bijgestaan door zijn voornoemde raadsman, op 18 december 1997 gehoord door de beroepscommissie.

De Minister is in de gelegenheid gesteld haar standpunt mondeling toe te lichten, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.

2. De feiten
Appellant is bij onherroepelijk vonnis d.d. 20 juli 1995 van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam terzake van de hem tenlastegelegde en bewezenverklaarde doodslag ontslagen van alle rechtsvervolging met last tot plaatsing ineen psychiatrisch ziekenhuis voor een termijn van één jaar en is voorts ter beschikking gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege (tbs).
Appellant werd op 10 april 1996 opgenomen in het APZ Drenthe, locatie FPK Assen. Naar aanleiding van agressief optreden tegen een medeverpleegde werd hij op 22 november 1996 overgebracht naar het huis van bewaring "Noordsingel" teRotterdam, van waaruit hij op 13 december 1996 in de FPK Assen werd heropgenomen.
De tbs van appellant is ingegaan op 4 augustus 1996 en is aanvankelijk tenuitvoergelegd in de FPK Assen.
Op 22 juli 1997 werd appellant wederom naar een huis van bewaring overgebracht wegens zijn gedrag jegens personeelsleden, dat als onhoudbaar dreigend is omschreven
Appellant werd in verband met zijn -reeds verzochte- herselectie voor een tbs-kliniek op 5 juni 1997 door een psychiater van het MI bezocht in de FPK Assen. Naar aanleiding van zijn bevindingen en overwegingen heeft het MI op 17juli 1997 een opnameverzoek gericht aan het hoofd van de Dr.S. van Mesdagkliniek, waarbij is aangegeven dat de plaatsing urgent was. D.d. 21 juli 1997 heeft het MI de Minister geadviseerd appellant in de Dr.S. van Mesdagkliniek teplaatsen. De Minister heeft conform het advies beslist.
Een spoedige opname kon in verband met overbezetting niet worden gerealiseerd. Appellant is eerst op 8 oktober 1997 in de Dr.S. van Mesdagkliniek geplaatst.

3. De standpunten :
Appellant geeft te kennen dat hij zich niet kan verenigen met zijn plaatsing in de Dr.S. van Mesdagkliniek te Groningen.
Hij is naar aanleiding van het door het MI uitgebrachte advies niet namens de Minister gehoord. Het zorgvuldigheidsbeginsel brengt met zich mee dat dit wel had moeten geschieden. Appellant is ten onrechte de gelegenheid onthoudenzijn kritiek op de diagnose van de gedragsdeskundige(n) te uiten. Appellants bezwaar betreft hoofdzakelijk de interpretatie van voormelde deskundige(n) van een bepaald voorval. Appellant is aanwezig geweest bij de liquidatie vantwee van zijn kompanen uit het criminele milieu. Het betreft een daadwerkelijke gebeurtenis. Deze traumatische ervaring zou volgens de deskundigen medebepalend zijn voor zijn persoonlijkheidsstoornis. De gedragsdeskundigen gaan erechter -ten onrechte- van uit dat het niet om een echte gebeurtenis, maar om een waanvoorstelling gaat. Hieraan wordt vervolgens de conclusie verbonden dat appellant een vijandige en paranode levenshouding heeft. Hij vindt zelf dathij niets mankeert.
Appellant meent dat een juiste diagnose tot een ander plaatsingsadvies zou hebben geleid.
De plaatsingsbeslissing dient om deze reden vernietigd te worden.
Appellant licht toe dat hij in de FPK Assen ten onrechte als agressief is aangemerkt. Hij voert aan dat hij slechts éénmaal in een vechtpartij betrokken is geraakt. Verder heeft hij zich nooit agressief gedragen of geuit. Hetpersoneel van de FPK Assen heeft zijn gedrag ten onrechte als onhoudbaar dreigend omschreven. Appellant moest een formulier invullen, waarin hij zijn visie diende te geven over zijn ervaring met de manier waarop hij door hetpersoneel werd behandeld. Hij heeft opgeschreven dat hij zich door hen gedomineerd en vernederd voelde. De personeelsleden vonden vooral dit laatste bedreigend. Verder heeft een psychiater van de FPK aan appellant meegedeeld dat hijeen sociotherapeut zou hebben bedreigd met de woorden: "Ik pak je nog wel", of woorden van die strekking. Appellants ontkenning is geaccepteerd, doch men bleef hem bedreigend vinden.
Appellant verblijft thans ongeveer twee maanden op de psychose-afdeling Noord 4 van de Dr.S. van Mesdagkliniek. Na de therapietijden is hier niets te doen. Appellant baalt daar erg van. Zijn verhouding met het personeel is slecht.Hij wordt door hen niet serieus genomen.
Appellant gebruikt -nog steeds- het antipsychoticum Orap, in de dagelijkse dosis van 4 mg.
Appellant heeft desgevraagd verklaard dat hij -vóór het delict- toen hij allerlei drugs gebruikte mogelijk wel eens stemmen heeft gehoord. In die periode heeft hij een zelfmoordpoging gedaan.
Hij heeft voorts desgevraagd verklaard dat hij zich het delict niet kan herinneren. Misschien is hij toen psychotisch geweest, daarna echter niet meer.
Appellants raadsman voert aan dat de psychiater van de Dr.S. van Mesdagkliniek twijfelt aan de diagnose in de eerdere rapportages. De psychiater van het MI heeft gerapporteerd nadat hij slechts één uur met appellant had gesproken.Appellant vindt dat dingen die hij tegen deze laatste psychiater heeft gezegd verkeerd zijn weergegeven of ten onrechte zijn gecombineerd. Gewezen wordt in dit verband op de aan appellant toegedichte woorden, met betrekking tot zijnvoormalige vriendin, een prostituée: "Ik kan niet met haar vrijen als ze tien mannen heeft afgewerkt." Appellant heeft gezegd dat zíj geen zin had onder deze omstandigheden. Appellant heeft ook niet gezegd dat de afdelingsregels vande FPK hem impotent maakten. Hij heeft op de vraag van de psychiater of hij sexueel geprikkeld raakte door zijn omgeving "nee" geantwoord en heeft op een geheel ander moment gezegd dat hij zich stoorde aan de afdelingsregels.
De raadsman concludeert dat er in het selectierapport onvoldoende draagvlak aanwezig is voor de onderhavige plaatsing.

De Minister bericht dat appellants behandeling in de FPK Assen niet kon worden voortgezet wegens gedragsproblemen van agressieve aard. Onder meer vanwege dit agressieve gedrag is een plaatsing in de dr.S. van Mesdagkliniekgeïndiceerd. Deze kliniek biedt meer mogelijkheden op het gebied van beheersing en beveiliging dan de FPK Assen en is tevens goed toegerust om de problematiek die voortvloeit uit de paranoïde psychose te behandelen. Tot de diagnoseparanoïde schizofrenie komt de Pro Justitia-rapportage d.d. 21 juni 1995 van het Pieter Baan Centrum te Utrecht. Deze instelling vermeldt daarbij dat appellants stoornis, indien onbehandeld, gemakkelijk kan leiden tot plotselingeonvoorspelbare paranoïde-agressieve uitbarstingen. Door de rapporterende psychiater van het MI wordt bij appellant een vervorming van de waarneming vastgesteld, waarbij eveneens wordt gesproken over een paranoïde schizofrenie.Tevens zijn er kenmerken van een ernstige persoonlijkheidsstoornis met paranoïde, narcistische en antisociale trekken vastgesteld.
In laatstgenoemd rapport wordt de gewelddadige dood van twee vrienden van appellant beoordeeld als een paranoïde waan, evenals het feit dat hij impotent zou worden door de afdelingsregels.

De beroepscommissie heeft van de beide voornoemde rapporten integraal kennisgenomen.
Het rapport van het MI geeft naast de voormelde diagnose met betrekking tot de plaatsing van appellant aan dat appellant een intelligente man is, wiens paranoïde verhouding tot zijn omgeving aanwezig blijft onder een oppervlakkigeblijk van aanpassing aan zijn huidige omgeving. Zijn ziektebesef en ziekte-inzicht zijn niet zodanig aanwezig dat gesproken kan worden van een zich ontwikkelende behandelingssamenwerking. Apellants paranoïde, op overleving gerichtelevenshouding maakt hem bij de noodzakelijke confrontatie daarmee in een behandelingssituatie tot een onberekenbare en gevaarlijke patiënt. Vermeld wordt dat deze visie wordt gedeeld door het behandelteam van de FPK Assen.
Geadviseerd wordt de behandeling te doen plaatsvinden in een omgeving die "als realiteitsconfrontatie voldoende veiligheid moet bieden om te kunnen leiden tot een vermindering van zijn vijandige, paranoïde levenshouding."

4. Ontvankelijkheid:
Het beroep is tijdig -binnen de termijn van artikel 69, lid 4, jo. artikel 58, lid 5, van de BVT- ingesteld zodat appellant hierin kan worden ontvangen.

5. De beoordeling:
Krachtens artikel 53, lid 2, onder a, van de BVT dient de ter beschikking gestelde te worden gehoord -althans daartoe in de gelegenheid te worden gesteld- alvorens een beslissing omtrent zijn plaatsing of overplaatsing wordtgenomen.
De beroepscommissie stelt vast dat appellant ten onrechte niet namens de Minister is gehoord voorafgaande aan de beslissing over zijn overplaatsing. De beroepscommissie acht een zorgvuldige naleving van het voormelde procedurelevoorschrift van wezenlijk belang voor de rechtspositie van de ter beschikking gestelde.
In het onderhavige geval is appellant evenwel niet zodanig in zijn belangen geschaad -doordat hij is gehoord door de beroepscommissie, waarbij hij alsnog zijn bezwaren heeft kunnen kenbaar maken- dat voormelde omissie tot formelegegrondverklaring van het beroep dient te leiden.

Bij de overplaatsing van ter beschikking gestelden dient de Minister, op grond van artikel 11 lid 2, van de BVT in haar overwegingen te betrekken:
a. de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt;
b. de eisen die de behandeling van de ter beschikking gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt;
Het is aannemelijk dat de Minister zodanige overwegingen bij haar beoordeling heeft betrokken.

De beoordeling van en overplaatsing door de Minister is conform het advies van het MI. Ten aanzien van de diagnose heeft de Minister voorts de Pro Justitia-rapportage in haar beschouwingen betrokken. De beroepscommissie stelt vastdat de genoemde rapportages nagenoeg overeenstemmen ten aanzien van de diagnose.
De beroepscommissie neemt de diagnose van appellants psychische- en persoonlijkheidsproblematiek als een vaststaand gegeven aan. Appellant heeft de mogelijkheid zijn twijfels aan de juistheid van de diagnose aan een tegenonderzoekte laten onderwerpen. Appellant heeft hierover echter geen voorstel gedaan. Daarom gaat de beroepscommissie aan zijn twijfels voorbij.
Gelet op het standpunt van de Minister, de rapportage van het MI en de daarin weergegeven visie van de FPK Assen, acht de beroepscommissie het aannemelijk dat tijdens appellants verblijf in de FPK Assen enige malen sprake isgeweest van ernstige fysieke dan wel verbale agressie van appellant. Aannemelijk is dat appellant aldaar vanwege bedoelde agressie niet langer behandeld kon worden.
De Dr. F.S. van Mesdagkliniek beschikt over de expertise, het personeel en het materieel om ter beschikking gestelden met appellants diagnose, met daarbij een beheersrisico, te behandelen.
De beslissing appellant in de Dr. F.S. van Mesdagkliniek te plaatsen is gelet op het hiervoor overwogene niet onredelijk of onbillijk.

Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

Op grond van het bovenstaande komt de beroepscommissie tot de volgende

U I T S P R A A K :

Zij verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N.A.M. Schipper, voorzitter, prof.dr. L.A.J. van Eck en mr. C.L. van den Puttelaar, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.F. Swart-Babbé, secretaris, op 19 februari1998

secretaris voorzitter

Naar boven