Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 97/0024 C, 19 februari 1998, beroep
Uitspraakdatum:19-02-1998

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer : C 97/24

betreft: [klager] datum: 19 februari 1998

De beroepscommissie uit de sectie terbeschikkingstelling van de Centrale Raad voor Strafrechtstoepassing, bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (BVT), heeft kennis genomen van een op 24oktober 1997 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.A.M. Wolters namens

[...], verder appellant te noemen, verblijvende in de dr. S. van Mesdagkliniek te Groningen,

gericht tegen een (vermeende) beslissing van de minister van Justitie (minister) d.d. omstreeks 21 oktober 1997 tot intrekking van de ministeriële machtiging tot het verlenen van verlof.

alsmede van de overige stukken, te weten
- schriftelijke inlichtingen en opmerkingen van de minister d.d. 24 november 1997, met als bijlage in kopie een schrijven van het hoofd (de algemeen directeur) van de dr. S. van Mesdagkliniek d.d. 21 oktober 1997;
- schriftelijke inlichtingen d.d. 20 november 1997 namens het hoofd van meergenoemde kliniek.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De standpunten :

1.1. Appellant gaat er van uit dat de minister met ingang van omstreeks 21 oktober 1997 haar machtigingen betreffende alle verloven van alle ter beschikking gestelden in de kliniek heeft ingetrokken, waarschijnlijk naar aanleidingvan de ontvluchting van twee verpleegden uit de kliniek.
Appellant acht zich hierdoor gedupeerd. Hij meent dat de hem eerder toegekende periodiek te genieten begeleide verloven -stadsverlof, landelijk verlof en concertbezoek- door voormelde beslissing van de minister zijn vervallen.
Hij vindt de ministeriële beslissing onredelijk en onbillijk, daar hij zijn tot nu toe genoten verloven correct heeft ingevuld en ondergaan, zodat er wat hem betreft geen grond is te vrezen voor ontvluchting.
De minister heeft overigens bij en na het nemen van de beslissing verzuimd bepaalde wettelijke formele vereisten in acht te nemen.

1.2. De minister deelt mee dat alle verloven van alle verpleegden in de kliniek op 20 oktober 1997, om 21.00 uur, met onmiddellijke ingang tijdelijk zijn ingetrokken door het hoofd van de inrichting. Een afschrift van het berichthierover van het hoofd van de inrichting aan de minister is aan de beroepscommissie toegezonden.
Aangevoerd wordt voorts dat de minister de machtiging die zij op 28 maart 1996 aan het hoofd van de inrichting heeft gegeven voor het verlenen van begeleid verlof aan appellant, niet heeft ingetrokken.

1.3 Het hoofd van de inrichting deelt mee dat de directeur individuele behandelzaken tezamen met de hoofden behandelbeleid, naar aanleiding van de na de ontsnapping van twee verpleegden uit de kliniek ontstane situatie, alleverloven individueel heeft beoordeeld op risico's voor de veiligheid en de orde in de inrichting.
Deze beoordeling heeft voor sommige verpleegden geleid tot tijdelijk geheel of gedeeltelijk stilzetten van verloven. De beoordeling is wekelijks heroverwogen.
Ten aanzien van appellant is d.d. 22 oktober 1997 besloten dat zijn verloven konden doorgaan, met uitzondering van een begeleid filmbezoek -tezamen met een medeverpleegde-, gepland op 27 oktober 1997.

2. Beoordeling:
De minister heeft op 28 maart 1996 het hoofd van de inrichting gemachtigd aan appellant begeleid verlof te verlenen. De beroepscommissie stelt, gelet op de inlichtingen van de minister en het hoofd van de inrichting, vast dat vanintrekking door de minister van voormelde machtiging omstreeks 21 oktober 1997 geen sprake is. De machtiging is derhalve nog intact.
Gebleken is dat namens het hoofd van de inrichting appellants verlofmogelijkheden
zijn heroverwogen naar aanleiding van een ontvluchting uit de kliniek door twee verpleegden. Dit heeft geresulteerd in de beslissing van 22 oktober 1997 het op 27 oktober 1997 geplande filmbezoek aan appellant te onthouden.
Gelet op het hiervoor overwogene kan de beroepscommissie appellant niet ontvangen in zijn tegen de minister gerichte beroep.

3. Beslissing:
De beroepscommissie verklaart appellant kennelijk niet-ontvankelijk in zijn beroep.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N.A.M. Schipper, voorzitter, prof. dr. L.A.J. van Eck en mr C.L. van den Puttelaar, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.F. Swart-Babbé, secretaris, op 19 februari1998.

secretaris voorzitter

Naar boven