Nummer: R-19/2777/GB
Betreft: [klager] datum: 23 april 2019
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. T.S. Kessel, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 15 januari 2019 genomen beslissing van de selectiefunctionaris, (de beroepscommissie begrijpt de Minister, zie de wijziging van de Pbw met ingang van 1 januari 2019, stb-2018-498). alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot overplaatsing naar de gevangenis van de penitentiaire inrichting (p.i.) Dordrecht afgewezen.
2. De feiten
Klager is sinds 11 oktober 2017 gedetineerd. Hij verblijft in de gevangenis van de p.i. Nieuwegein.
3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klagers familie woont in grotendeels in Dordrecht of in de nabije omgeving daarvan. Het is voor hun vrijwel onmogelijk klager te bezoeken in de p.i. Nieuwegein. Vooral voor klagers vader is het moeilijk om zijn zoon te kunnen bezoeken, omdat hij beperkt mobiel is. Rond de p.i. Nieuwegein is niet of nauwelijks een parkeermogelijkheid waardoor men genoodzaakt is om op geruime afstand van de p.i. te parkeren. Het in standhouden van de familiaire banden, in deze toch al moeilijke fase, wordt onnodig bemoeilijkt.
3.2. De Minister heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
Bij elk verzoek tot overplaatsing wordt een belangenafweging gemaakt. Hierbij is het een belangrijke overweging of een gedetineerde wel of geen bezoek ontvangt. Uit de bezoekerslijsten van de p.i. Nieuwegein blijkt dat klager niet verstoken is van bezoek. Klager heeft van 12 juni 2018 tot 15 februari 2019 bezoek ontvangen. Er is dan ook geen sprake van een bijzondere omstandigheid, die zou moeten leiden tot afwijking van het plaatsingsbeleid.
4. De beoordeling
De beroepscommissie begrijpt de wens van klager dichterbij zijn familie gedetineerd te zijn. Uit de overgelegde bezoekerslijsten van de p.i. Nieuwegein blijkt dat hij geregeld bezoek van zijn familie - waaronder zijn vader - ontvangt. Daarnaast is de reisafstand tussen Dordrecht en Nieuwegein niet onredelijk te noemen. Overigens merkt de beroepscommissie op dat uit de bestreden beslissing volgt dat er een lange wachtlijst is voor de p.i. Dordrecht en dat, gelet op klagers einddatum, plaatsing op de wachtlijst niet meer aan de orde is. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de Minister kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep is daarom ongegrond.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, mr. A.T. Bol en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van J.A. van der Veen, secretaris, op 23 april 2019.
secretaris voorzitter