Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 00/0937/GM, 27 juli 2000, beroep
Uitspraakdatum:27-07-2000

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 00/937/GM

betreft: [klager] datum: 27 juli 2000

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (PM) heeft kennis genomen van een op 18 mei 2000 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.M.E. Jansen, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) "De IJssel" te Krimpen aan den IJssel,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag d.d. 2 mei 2000 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 29 juni 2000, gehouden in de p.i. "Over-Amstel" te Amsterdam, is gehoord namens klager zijn raadsvrouw mr. A.M.E. Jansen.
De inrichtingsarts verbonden aan de p.i. "De IJssel" heeft telefonisch laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in een tweetal verzoeken om bemiddeling aan de medisch adviseur, het eerste ongedateerd en door de medisch adviseur ontvangen op 16 maart 2000, het tweede d.d. 20 maart 2000, betreft het feit dat klagerondanks zijn rugklachten arbeidsgeschikt is verklaard.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Namens klager is het volgende aangevoerd:
Klager heeft nog steeds zoveel last van zijn rug dat hij zich niet in staat voelde in een transportbusje naar de zitting te worden vervoerd.
Hij heeft al zeer lang rugklachten. Deze maken het hem onmogelijk lang achtereen in dezelfde houding te zitten. Na vijf minuten zitten is de pijn te erg geworden en moet hij een stukje lopen. Op grond hiervan is hij in dezeinrichting al vrij snel arbeidsongeschikt verklaard en is hem fysiotherapie voorgeschreven, evenals pijnstillers. Een en ander leidde tot vermindering van de klachten. De fysiotherapie werd gestopt, waarbij de fysiotherapeut heeftaangegeven dat klager bij verergering van de klachten een nieuwe verwijzing moest aanvragen.
Begin maart 2000 werden de rugklachten weer erger, zodat klager de arts om een nieuwe verwijzing voor fysiotherapie heeft verzocht. De arts achtte dit niet nodig en vond dat hij wel weer kon gaan werken. Deze beslissing van de arts,die hem arbeidsongeschikt verklaarde voor rugbelastend werk doch arbeidsgeschikt voor afwisselend zittend en lopend werk op een diversenafdeling, was onvoldoende toegesneden op de beperkingen van klager. De werkzaamheden die hijopgedragen kreeg waren te zwaar en omvatten regelmatig buk- en tilwerk, waar hij niet toe in staat was. Toen hij zich hiervoor ziek meldde, werd hij wegens werkweigering disciplinair gestraft. Hierna herhaalde een en ander zich;werken op de afdeling bakkerij bleek voor hem echter ook niet te doen.
Inmiddels is klager onderzocht door een neuroloog, die een aangeboren afwijking in de rugwervels alsmede een hernia heeft geconstateerd. Een nog te maken scan zal uitsluitsel moeten geven over de behandeling. De pijn is intussensteeds erger geworden; lopen is een probleem, terwijl hij niet langer dan vijf minuten in één houding kan staan.
De bezwaren tegen de arts zijn, concluderend, dat hij zijn functies van huisarts en controlerend arts onvoldoende van elkaar heeft gescheiden, dat hij onvoldoende duidelijk heeft gemaakt welke werkzaamheden klager nog wel en welkehij niet zou kunnen verrichten – met klagers disciplinaire bestraffing als gevolg – alsook dat hij de behandeling van de klachten onvoldoende voortvarend ter hand heeft genomen, waardoor deze onnodig zijn verergerd.

De inrichtingsarts heeft verwezen naar zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de medisch adviseur. Dit luidt als volgt:
Klager is al lange tijd bezig om in detentie arbeidsongeschikt te worden verklaard. Na binnenkomst in deze inrichting is hij op 24 november 1999 goedgekeurd voor het verrichten van arbeid in de bakkerij. Dit oordeel is op 1 december1999 teruggedraaid op grond van rugklachten van klager. Omdat die klachten langdurig waren is besloten een röntgenfoto te laten maken; tevens is fysiotherapie voorgeschreven en is pijnstilling afgesproken.
De uitslag van de foto vormde geen reden om klager volledig arbeidsongeschikt te verklaren, temeer omdat klager volgens rapportage van het personeel volop meedeed aan diverse sporten. Daarom heeft hij klager op 7 maart 2000arbeidsongeschikt verklaard voor het verrichten van rugbelastend werk, hetgeen betekende dat hij wel afwisselend zittend en lopend werk op een diversenafdeling mocht verrichten. Op 13 maart 2000 heeft hij dit oordeel desgevraagdbevestigd en klager geen toestemming gegeven om als reiniger of in de bakkerij te gaan werken. Uit rapportage van het personeel bleek dat klager niet eens de moeite heeft genomen om te proberen staand werk op de arbeidszaal teverrichten; hij heeft meteen een klacht ingediend. De arts heeft tenslotte nog overlegd met de fysiotherapeut en kwam uiteindelijk op 16 maart 2000 tot het oordeel dat klager ondanks aanwezige pijnklachten lichte werkzaamheden kanverrichten.

3. De beoordeling
De beroepscommissie overweegt allereerst dat het inherent is aan de positie van de inrichtingsarts dat hij (onder meer) optreedt als huisarts voor de gedetineerden én dat hij controlerend arts is ten behoeve van de directie watbetreft de (on)geschiktheid van de gedetineerden voor het verrichten van inrichtingsarbeid. De disciplinaire strafoplegging valt volledig binnen de verantwoordelijkheid van de directeur. Deze mag daarbij in beginsel afgaan op eenterzake (eerder) gegeven oordeel van de arts. Dit laat overigens onverlet dat er reden kan zijn om de arts vanwege nieuwe ontwikkelingen andermaal een controle te laten uitvoeren.
De beroepscommissie heeft kennis genomen van de onderscheidene beslissingen die de arts terzake van de pijnklachten van klager aan zijn rug heeft genomen, bestaande uit de tijdelijke arbeidsongeschiktverklaring van klager, het latenmaken van een röntgenfoto, het voorschrijven van fysiotherapie (met positief resultaat) en tenslotte – en hiertegen is het beroep gericht – de gedeeltelijke arbeidsgeschiktverklaring van klager voor het verrichten van afwisselendzittend en lopend werk op de afdeling diversen. Hierbij heeft de arts medeoverwogen dat klager volgens rapportage van het personeel volop meedeed aan diverse sporten, hetgeen van klagers zijde niet is weersproken. Nadien heeft dearts, toen de klachten kennelijk weer erger zijn geworden, klager verwezen naar een neuroloog.
Op grond van deze feiten en omstandigheden, waaruit blijkt dat de arts het verloop van de rugklachten van klager steeds goed is blijven volgen en het nodige medische onderzoek heeft (doen) verricht(en), komt de beroepscommissie tothet oordeel dat het aangevochten handelen van de arts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 PM neergelegde norm. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema, voorzitter, prof. dr. F.H.L. Beyaert en prof. dr. L.A.J.M. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.H.L. Cusell-te Gussinklo, secretaris, op 27juli 2000.

secretaris voorzitter

Naar boven