Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/2184/GA, 19 april 2019, beroep
Uitspraakdatum:19-04-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-18/2184/GA

betreft: [Klager]           datum: 19 april 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R.J. Pardijs, namens [Klager], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 6 november 2018 van de alleensprekende beklagrechter bij de locatie Zuyder Bos, en van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. De beroepscommissie heeft de directeur in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager en zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter

Het beklag betreft de beslissing van 13  juni 2017 tot afwijzing van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof (PL-2017-394). De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en de directeur

Namens klager is het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt – kort en zakelijk weergegeven – schriftelijk toegelicht. Er is sprake van ‘op safe spelen’ bij het beoordelen van zijn verzoek tot verlof. Daarmee wordt bedoeld dat uit de (gebrekkige) motivering van de afwijzing blijkt dat men voornemens is hem tot aan het eind van zijn straf binnen te houden. Telkens wordt verwezen naar de bijzondere voorwaarde die de rechtbank in het vonnis heeft opgenomen. Het Openbaar Ministerie verwijst kennelijk steeds naar deze bijzondere voorwaarde en grijpt deze vooral ook aan om een doorplaatsing (op artikel) naar een dergelijke (door de rechtbank bedoelde) instelling gedurende de detentie (op verzoek van het PMO) te blokkeren. Het PMO stelt zich vervolgens op het standpunt dat er kennelijk geen andere mogelijkheden tot interventies zijn. Voorts is onduidelijk waarom de politie op de verlofaanvraag negatief heeft geadviseerd.
Ten slotte is onduidelijk wie betrokken waren bij de beslissing van de beklagcommissie. Tijdens de behandeling van de zaak op 14 mei 2018 werd de zaak door een alleensprekende beklagrechter behandeld. Uit de beslissing zelf blijkt dat de uitspraak is gedaan door een meervoudige beklagcommissie. De directeur heeft in beroep volhard in het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt.

3.         De beoordeling

Opmerking vooraf

De raadsman stelt in zijn beroepschrift dat onduidelijkheden bestaan over door wie uitspraak is gedaan bij de beklagcommissie. Hoewel de door de raadsman genoemde data niet overeenkomen met de uitspraak van de beklagrechter, blijkt duidelijk dat uitspraak is gedaan door de beklagrechter. Ook blijkt duidelijk uit de uitspraak wie de uitspraak heeft gedaan.

Inhoudelijk oordeel

Klager is op 10 mei 2017 veroordeeld voor onder meer twee winkelovervallen tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk. Bij de voorwaardelijke straf is als bijzondere voorwaarde opgenomen dat de reclassering toezicht uitoefent en dat klager gedurende twaalf maanden wordt behandeld. Het vonnis is op 16 juni 2017 onherroepelijk geworden. Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers verzoek tot algemeen verlof. Vooropgesteld dient te worden dat bij verzoeken tot algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds het algemeen belang van – onder meer – de orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf. Uit de beslissing van de Vrijheden Commissie tot afwijzing van klagers verzoek tot algemeen verlof blijkt dat zowel het Openbaar Ministerie als de politie bezwaar tegen het toekennen van vrijheden aan klager heeft gemaakt. In het vonnis is opgenomen dat klager na de huidige detentie voor een verplichte behandeling 12 maanden lang in een intramurale instelling opgenomen dient te worden. Tot op heden hebben geen interventies plaatsgehad die de risicofactoren gunstig beïnvloeden. Klager is gediagnosticeerd met schizofrenie en verslavingsproblematiek. Voorts is hij een kwetsbare en zeer beïnvloedbare man. Daarom is van belang is dat hij zijn voorgeschreven medicatie trouw blijft innemen. Hij verblijft en functioneert met de nodige begeleiding op de afdeling Extra Zorgvoorziening. Hij is aangemeld bij het PMO en is bekend bij en onder de aandacht van het PMO. De kans dat klager wederom strafbar feiten zal plegen, wordt als hoog ingeschat. Vóór zijn detentie verbleef klager bij HVO Querido. Daar is misbruik van hem gemaakt, doordat hij werd gebruikt voor het dealen van drugs en het doen van straatroven. Op 15 februari 2018 heeft de selectiefunctionaris negatief beslist op klagers verzoek tot plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting. Gezien de inhoud van voornoemde stukken en op grond van het bepaalde in artikel 4, sub b, c en h van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, heeft de directeur in redelijkheid klagers verlofverzoek kunnen afwijzen. Hetgeen in beroep is aangevoerd maakt dat oordeel niet anders. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter, met wijziging van gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter,  J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. de Groot, secretaris, op 19 april 2019.

                   

 

            secretaris         voorzitter

Naar boven