Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 00/0810/GM, 18 juli 2000, beroep
Uitspraakdatum:18-07-2000

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 00/810/GM

betreft: [klager] datum: 18 juli 2000

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (PM) heeft kennis genomen van een op 1 mei 2000 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) "Zutphen" te Zutphen,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag d.d. 13 april 2000 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 29 juni 2000, gehouden in de p.i. "Over-Amstel" te Amsterdam, is klager gehoord.
De inrichtingsarts verbonden aan de p.i. "Zutphen" heeft telefonisch laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen. Hij heeft een schriftelijke reactie op het beroep gegeven.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het – aan de commissie van toezicht gerichte, doch door deze doorgezonden - verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur d.d. 21 januari 2000, betreft het niet afgeven van een medische indicatie vooreen ‘rugmatras’ vanwege klagers rugklachten.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft zijn klacht als volgt toegelicht:
Hij is al vanaf 1995 gedetineerd. In het huis van bewaring „Arnhem-Zuid“, waar hij lange tijd heeft verbleven, kreeg hij last van zijn rug, hetgeen hij nooit eerder had gehad. Hij sliep daar op een dunne matras. Hij heeft zijnprobleem voorgelegd aan de teamleider, die hem toen een tweede matras gaf. Sindsdien heeft hij daar nooit meer last van zijn rug gehad. Met de arts van die inrichting heeft hij geen contact over zijn rug gehad, dat was niet nodig.
In oktober 1999 is hij naar de p.i. te Zutphen overgeplaatst. Al na enkele dagen voelde hij pijn in zijn rug. Hij hoopte dat het over zou gaan, doch het werd alleen maar erger, zo erg zelfs dat hij er niet van kon slapen. Hij heeftde arts erover geconsulteerd, doch deze gaf aan niets voor hem te kunnen doen; over zijn – zeer harde – matras werd volgens de arts nooit geklaagd. Wel werd hij doorverwezen naar de fysiotherapeut. Diens behandelingen leidden echterniet tot verbetering. Toen hij weer terug was bij de arts omdat de pijn alleen maar erger werd en hij de arts vroeg om een andere matras, die hij zonodig zelf wilde betalen, gaf deze te kennen hem niet verder te kunnen helpen; hijmoest het zelf maar uitzoeken. Voor een andere matras kwam hij niet in aanmerking, want dan zouden anderen die ook willen krijgen. Alleen gedetineerden die waren geopereerd zouden een speciale matras kunnen krijgen.
Klager had onverminderd veel pijn en kon daardoor niet slapen, hoewel hij overdag moest werken. Op advies van de commissie van toezicht, die hij erover heeft benaderd, heeft hij zijn probleem schriftelijk voorgelegd aan de directie.Na drie weken kwam een directielid bij hem, aan wie hij de situatie uiteen heeft gezet. Enige tijd later kwam het directielid bij hem terug met de ‘oplossing’ dat hij veel moest bewegen en sporten. Dit deed hij echter altijd al. Deteamleider is er vervolgens ook bijgehaald. Deze droeg als oplossing aan dat hij een tweede – zelfde – matras zou krijgen. Klager heeft er op gewezen dat dit niet zou helpen, omdat het om een keiharde matras gaat.
Vervolgens ontving hij de bemiddelingsbrief van de medisch adviseur, die hem adviseerde nogmaals te gaan praten met de inrichtingsarts en stelde, voor het geval er geen verbetering in de klachten zou optreden, dat het goed is toteen proefbehandeling te komen met een matras. Dit heeft klager gedaan waarbij hij heeft aangegeven dat er geen verbetering in zijn klachten was opgetreden. Nadat de arts ruggespraak met de directie had gehad, gaf de arts – wederom –aan dat hij geen speciale matras zou krijgen.
Klager is in beroep gekomen omdat hij nog lang in deze inrichting zal verblijven. Hij heeft niet eerder een klacht ingediend. Hij voelt zich echter niet als mens behandeld, nu hij almaar niet kan slapen vanwege de pijn in zijn rug.Hij heeft de afgelopen weken enige keren, op zijn verzoek, medicijnen gekregen tegen de pijn, doch die krijgt hij nu niet meer.

De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt ingenomen:
Klager had nooit eerder rugklachten gehad. Bij onderzoek zijn functioneel geen afwijkingen aan zijn rug gevonden. Hem is een juiste houding en veel beweging geadviseerd; ook is hem fysiotherapie voorgeschreven. Klager vroeg om eenzogenoemde rugmatras. De inrichting beschikt over dergelijke speciale matrassen, die echter alleen bestemd zijn voor patiënten met ernstige rugklachten. Voor klager, die aan deze omschrijving niet voldeed, was daarvoor medischgezien geen indicatie. De huidige standaardmatrassen zijn redelijk nieuw (een jaar oud) en van uitstekende kwaliteit, zoals blijkt uit de overgelegde offerte van de firma die de matrassen heeft geleverd.

3. De beoordeling
Voor de beroepscommissie is aannemelijk geworden, waarbij zij van de lezing van klager moet uitgaan voorzover deze door de inrichtingsarts niet is weersproken, dat klager na binnenkomst in de p.i. „Zutphen“ in toenemende materugklachten heeft gekregen en dat deze ertoe hebben geleid dat hij niet of slecht kon slapen. Hij heeft zich laten onderzoeken door de inrichtingsarts, die evenwel geen afwijkingen aan zijn rug geconstateerde en mitsdien geenaanleiding zag om klager een medische indicatie te geven voor het verstrekken van een speciale zogenoemde ‘rugmatras’ waarover de inrichting beschikt. Wel heeft de arts klager fysiotherapie voorgeschreven. Klager, die steeds zoveelmogelijk sportte en anderszins in beweging was, heeft deze behandeling ondergaan, zij het zonder resultaat.
Voorts is aannemelijk geworden dat klager nadien nog steeds zodanige rugklachten had dat deze onverminderd zijn nachtrust verstoorden en dat een volgend consult bij de arts, waarbij om een speciale matras is gevraagd, noch deinschakeling van de directie tot een oplossing van zijn problemen heeft geleid. Klager heeft zich vervolgens tot de medisch adviseur gewend, die heeft aanbevolen om contact op te nemen met de arts en bij uitblijven van verbeteringte komen tot een proefbehandeling met een matras. Tevens adviseerde hij de directie tot de aanschaf van enkele nieuwe matrassen over te gaan indien er te weinig zouden zijn.
De beroepscommissie komt op grond van de omtrent klager vermelde feiten en omstandigheden tot het oordeel dat de beslissing van de arts om klager aanvankelijk geen medische indicatie te verlenen voor een bijzondere matras niet alsonzorgvuldig kan worden aangemerkt. Nadien zijn echter, ondanks fysiotherapeutische behandeling, geen verbeteringen opgetreden en heeft de medisch adviseur uiteindelijk – klager verbleef inmiddels al een half jaar in deze inrichting– in het kader van de bemiddeling aan de arts geadviseerd klager ingeval de klachten bleven bestaan, een speciale matras te verstrekken. Gegeven deze ontwikkelingen heeft de arts, toen klager zich wederom tot hem wendde, door tevolharden in zijn eerdere beslissing dat het verstrekken van een speciale matras niet medisch geïndiceerd was niet de vereiste zorgvuldigheid betracht, nu de gedetineerde ervan mocht uitgaan gelet op de bemiddeling van de medischadviseur, dat de andere matras hem verstrekt zou worden. Dat de klachten zijn blijven bestaan is door de klager gesteld en door de arts niet weersproken, zodat de beroepscommissie uitgaat van de juistheid van die mededelingen vanklager. In zoverre moet het handelen van de arts als in strijd met de in artikel 28 PM neergelegde norm worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard, waarbij de beroepscommissie ervan uitgaat dat op zo kortmogelijke termijn nadat deze beslissing in de inrichting bekend is geworden, aan klager een speciale matras verstrekt zal worden.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de p.i. „Zutphen“ toekomende tegemoetkoming op f. 25,- (vijfentwintig gulden).

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema, voorzitter, prof. dr. F.H.L. Beyaert en prof. dr. L.A.J.M. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.H.L. Cusell-te Gussinklo, secretaris, op 18juli 2000.

secretaris voorzitter

Naar boven