nummer: 00/2090/GV
betreft: [klager] datum: 6 december 2000
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (PBW) heeft kennis genomen van een op 11 oktober 2000 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift met bijlagen, ingedienddoor mr. P.A. Willemse, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een beslissing d.d. 3 oktober 2000 van de Minister van Justitie (de Minister),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.
2. De standpunten
Namens klager is aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit is, met een verwijzing naar de gronden in het beroepschrift van 3 augustus 2000, als volgt toegelicht.Resocialisatie dient bij detentie voorop te staan. Gelet hierop is het wijs gedetineerden voor te bereiden op hun terugkeer in de maatschappij. Deze voorbereiding is zeker nodig voor klager, die in juni 2001 acht jaar gedetineerd isgeweest met alle psychologische gevolgen en hospitalisering van dien. Klager heeft juist gedurende de laatste fase van zijn detentie geprobeerd op geen enkele wijze in opspraak of in problemen te komen. Hij heeft met zijn echtgenoteen twee minderjarige kinderen een zeer sterke band en de thuissituatie is stabiel. In verband met verzoeken om strafonderbreking en incidenteel verlof is in 1999 veel over klager gerapporteerd. Gebleken is dat diverse deskundigeneen eventueel verlof ondersteunen. Ook de penitentiaire inrichting „De Geniepoort“ te Alphen aan den Rijn heeft bij de vorige verlofaanvraag positief geadviseerd. Nergens blijkt van de angst, zoals verwoord in de afwijzendebeslissing van de Minister, ‘dat er geen redenen zouden zijn te veronderstellen dat ten aanzien van klager sprake zou kunnen zijn van een goed en succesvol verloop van een verlof.’ Het steeds maar weer verwijzen naar de door klagergepleegde delicten, zaken uit 1988 en 1993, is niet redelijk in het licht van zijn veranderde persoonlijke omstandigheden en veranderde levenshouding.
Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Voor de argumenten wordt verwezen naar de beslissing van 24 juli 2000 waarin klagers vorige verlofaanvraag is afgewezen. Behoudens het op pagina 2 vermelde incident van 25 mei 2000, gelet op de uitspraak d.d. 31 augustus 2000 van deCommissie van Toezicht bij de penitentiaire inrichting, acht de Minister de in die beslissing genoemde argumenten thans nog volledig en onverminderd van kracht. Deze argumenten betreffen het feit dat klager sinds 1986 contacten metjustitie heeft ‘opgebouwd’. Er is sprake van recidive in geweldsdelicten en dientengevolge veroordelingen tot lange gevangenisstraffen. Tijdens een vorige detentie in mei 1989 was ten aanzien van klager, die toen in het huis vanbewaring „Grave“ verbleef, sprake van ontvluchtingsvoornemens, waarbij hulp van buitenaf zou worden verleend. Er zou een touw over de muur van de penitentiaire inrichting (p.i.) worden gegooid en gebruik worden gemaakt van eenvuurwapen. Klager heeft de ontvluchtingsvoornemens bevestigd. Op 15 maart 1992 keerde klager niet terug van een weekendverlof naar de penitentiaire open inrichting „De Sluis“. Klager recidiveerde snel en werd veroordeeld tot eengevangenisstraf van twaalf jaar waarvan hij thans de tenuitvoerlegging ondergaat. De detentie van klager kent een negatief verloop, hij is diverse keren geconfronteerd met rapporten en disciplinaire maatregelen. Op 6 november 1999verstoorde klager de orde en rust in de p.i. te Zoetermeer en op 7 november 1999 vertoonde hij ernstig wangedrag en bedreigde hij het personeel. Op 30 maart 2000 werd contrabande op klagers cel aangetroffen, te weten verstoptepillen, een message watch en electriciteitsdraad. Gelet op het vorenstaande ziet de Minister geen redenen om te veronderstellen dat ten aanzien van klager sprake zou kunnen zijn van een goed en succesvol verloop van een verlof.Bovendien adviseert het openbaar ministerie opnieuw met nadruk negatief op klagers verlofaanvraag.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
Vanuit de penitentiaire inrichting (p.i.) „De Geniepoort“ te Alphen aan den Rijn is aangegeven dat klagers gedrag correct is. De inrichting ziet in zijn gedrag en gehouden urinecontroles geen contra-indicaties voor verlof. Geletechter op het zeer negatieve advies van het openbaar ministerie en de gebeurtenissen in de vorige inrichting lijkt toekenning van verlof niet realistisch.
De levenspartner van klager heeft aangegeven dat hij welkom is op het verlofadres.
De advocaat-generaal bij het ressortsparket ’s-Gravenhage geeft aan dat klager op 21 januari 1993 door het gerechtshof is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaar vanwege een groot aantal gepleegdegewelddadige en gewapende overvallen. Door deze gewelddadige feiten is de rechtsorde ernstig geschokt. Bovendien laat het gedrag van klager te wensen over. Vorig jaar was sprake van wangedrag en bedreiging van het personeel en op 30maart 2000 werden op zijn cel contrabande aangetroffen. Gelet op het vorenstaande wordt met klem negatief geadviseerd op klagers verlofaanvraag.
De politie Haaglanden heeft in december 1999 al aangegeven geen bezwaren aan te kunnen voeren tegen verlofverlening aan klager. Wel wordt verzocht, mocht verlof worden verleend, aan te geven wanneer dit zal plaatsvinden.
3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van twaalf jaar met aftrek. Aansluitend dient hij een gevangenisstraf van vijf jaar met aftrek te ondergaan. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 22 juni 2001.
Klager is veroordeeld terzake van diefstal met geweld en afpersing (meermalen gepleegd).
Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers derde verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.
De beroepscommissie overweegt dat bij de beslissing op een verzoek om verlof een afweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het belang van de gedetineerde bij een goede en tijdige voorbereiding van zijn terugkeer in demaatschappij en anderzijds het belang van de samenleving bij een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde straf.
Zij stelt vast dat de Minister zijn afwijzing heeft gebaseerd op het gevaar voor recidive en klagers negatieve detentieverloop. Wat dit laatste argument betreft staat vast dat klager in 2000 tweemaal een rapport heeft gekregen, voorhet laatst op 25 mei 2000. Klagers beklag tegen dit laatste rapport en de dientengevolge door de directeur van de inrichting opgelegde disciplinaire maatregel, is op 31 augustus 2000 door de beklagcommissie bij de p.i. Zoetermeergegrond verklaard. Op grond van het advies van de p.i. „De Geniepoort“ kan worden geconcludeerd dat klagers gedrag sinds zijn verblijf daar geen contra-indicatie (meer) oplevert voor verlof.
Met betrekking tot het gevaar voor recidive overweegt de beroepscommissie dat de door klager gepleegde delicten van 1988 en 1993 dateren zodat dit, ondanks de snelle recidive van klager destijds, gelet op het tijdsverloop in ditstadium van klagers detentie minder zwaar dient te wegen. Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat thans aan het belang van klager doorslaggevende betekenis dient te worden toegekend. Hetgeen de advocaat-generaal naar voren heeftgebracht is in dit verband onvoldoende zwaarwegend om tot een ander oordeel te komen.
De afwijzing door de Minister van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting moet bij afweging van alle in aanmerking komende belangen als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. Derhalve dient de bestredenbeslissing te worden vernietigd.
De Minister zal worden opgedragen binnen twee weken een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de Minister op binnen twee weken een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 6 december 2000.
secretaris voorzitter