Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/2469/GV, 02 april 2019, beroep
Uitspraakdatum:02-04-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-18/2469/GV

betreft: [klager]            datum: 2 april 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.C. Pedrotti, namens   […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 20 december 2018 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), alsmede van de onderliggende stukken. De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van incidenteel verlof afgewezen.

2.         De standpunten

Door en namens klager is het beroep als volgt – samengevat – toegelicht. Klagers verzoek om incidenteel verlof is ten onrechte afgewezen. Klagers moeder is thans niet in staat de inrichting te bezoeken, vanwege haar gezondheid en hoge leeftijd. Hiertoe wordt verwezen naar een doktersverklaring en een verklaring van klagers moeder. Nu klager gedurende de periode dat hij in de penitentiaire inrichting (p.i.) Ter Apel verblijft van bezoek van zijn moeder is verstoken, wordt een inbreuk gemaakt op het recht op family life zoals bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Aangezien klager na zijn detentieperiode zal worden uitgezet, is het mogelijk dat hij zijn moeder niet meer zal zien. Klagers belangen zijn niet, althans onvoldoende, in de bestreden beslissing meegenomen. De stelling van de Minister dat klagers moeder in staat is klager in de inrichting te bezoeken, is in het geheel niet onderbouwd. Voorts is het onjuist dat in de inrichting sprake zou zijn van grensoverschrijdend gedrag, aangezien niet vaststaat dat klager contrabande zou hebben ingevoerd. Dit kan klager dan ook niet worden tegengeworpen. Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt – samengevat – toegelicht. Aan de afwijzing van klagers verzoek om incidenteel verlof is ten grondslag gelegd het ontbreken van een medische noodzaak en het feit dat aan klager recent een disciplinaire straf is opgelegd, wegens een poging tot het invoeren van contrabande. De medisch adviseur acht het verlenen van incidenteel verlof, mede op basis van de door de huisarts aangeleverde informatie, op medische gronden niet geïndiceerd. Hoewel klager tegen voornoemde disciplinaire straf beklag heeft ingesteld is over de uitkomst daarvan nog niets bekend. Voorts is klager nog niet onherroepelijk veroordeeld, als gevolg waarvan klagers uitzetting op korte termijn niet is te verwachten. Indien klager zijn gedrag binnen de inrichting verbetert, kan dit een positieve invloed hebben op een eventueel volgend verzoek om incidenteel verlof. Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht. De vrijhedencommissie van de p.i. Ter Apel heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Klager wordt ervan verdacht tijdens een bezoek zonder toezicht contrabande te hebben ingevoerd. Hiervoor is aan klager op 13 november 2018 een disciplinaire straf van acht dagen opsluiting in een strafcel en vier dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel opgelegd. Het Openbaar Ministerie (OM) heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. De medisch adviseur acht het verlenen van incidenteel verlof op medische gronden niet geïndiceerd, nu uit de inlichtingen van de huisarts van klagers moeder niet blijkt dat de moeder bekend is met zodanige gezondheidsproblemen dat zij niet in staat is haar zoon in de inrichting te bezoeken. De politie heeft het verlofadres geverifieerd en in orde bevonden. De politie wenst te worden geïnformeerd over de datum en het tijdstip van klagers bezoek aan zijn moeder. Het slachtoffer van het door klager gepleegde delict woont in de omgeving van het verlofadres. Eventuele confrontatie tussen klager en het slachtoffer is thans nog niet gewenst.

3.         De beoordeling

Door en namens klager wordt verzocht in de gelegenheid te worden gesteld het beroep nader mondeling toe te lichten. De beroepscommissie wijst dit verzoek af, nu zij zich op basis van de stukken voldoende ingelicht acht op het beroep te beslissen. Klager is in hoger beroep veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren met aftrek, wegens – kort gezegd – uitkeringsfraude en mensenhandel ten aanzien van zijn toenmalige partner. Tegen dit arrest heeft hij beroep in cassatie ingesteld. De fictieve einddatum van klagers detentie is bepaald op 8 april 2021. Artikel 21 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) bepaalt dat incidenteel verlof kan worden verleend voor het bijwonen van gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer van de gedetineerde, waarbij zijn aanwezigheid noodzakelijk is. Op grond van artikel 25 van de Regeling kan incidenteel verlof worden verleend voor een bezoek aan een niet tot reizen in staat zijnde ouder, indien deze wegens medische of psychische belemmeringen niet in staat is de inrichting te bezoeken en de gedetineerde gedurende drie maanden niet heeft kunnen ontmoeten. Klager verzoekt om incidenteel verlof, nu zijn moeder vanwege haar gezondheid en hoge leeftijd niet in staat is de inrichting te bezoeken. Klager stelt dat hij sinds 22 augustus 2017 – gedurende zijn verblijf in de p.i. Ter Apel – zijn moeder niet heeft kunnen ontmoeten en beroept zich daarbij op het recht op ‘family life’ in de zin van artikel 8 van het EVRM. Naar het oordeel van de beroepscommissie komen uit de onderhanden zijnde stukken geen omstandigheden naar voren op grond waarvan het noodzakelijk is dat aan klager incidenteel verlof wordt verleend. De medisch adviseur acht het verlenen van incidenteel verlof op medische gronden niet geïndiceerd, omdat uit de inlichtingen van de huisarts van klagers moeder niet is gebleken van zodanige gezondheidsproblematiek dat klagers moeder niet in staat is klager in de inrichting te bezoeken. Bovendien is sprake van contra-indicaties voor verlofverlening die, ondanks het positieve advies van het OM, een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigen. Uit de stukken komt naar voren dat aan klager op 13 november 2018 een disciplinaire straf is opgelegd van acht dagen opsluiting in een strafcel en vier dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, wegens een poging tot invoer van contrabande tijdens een bezoek zonder toezicht. Daarnaast is het woonadres van het slachtoffer van het door klager gepleegde delict nabij het verlofadres gelegen. Een ongewenste confrontatie met het slachtoffer is daarom niet zonder meer uit te sluiten. Tegen deze achtergrond is de beroepscommissie van oordeel dat de afwijzing van klagers verlofaanvraag een gerechtvaardigde inbreuk vormt op het recht op ‘family life’ als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. De beslissing van de Minister kan daarom, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder c en g van de Regeling, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van M.G. Bikker, secretaris, op 2 april 2019.

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven