Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ S-19/1159/SGA, 22 februari 2019, schorsing
Uitspraakdatum:22-02-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          : S-19/1159/SGA

Betreft : [verzoeker]    datum: 22 februari 2019

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. W. Hendrickx, namens […], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichting (p.i.) Grave. Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 12 februari 2019, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een strafcel, ingaande op 12 februari 2019 om 17.30 uur en eindigend op 26 februari 2019 om 17.30 uur, wegens het bezit van een sim-kaart en een handleiding voor een activiteitensensor. De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 19 februari 2019 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 21 februari 2019.

1.         De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval. Uit de schriftelijke inlichtingen van de directeur volgt dat aan verzoeker op 12 februari 2019 een disciplinaire straf is opgelegd voor het bezit van een sim-kaart en het aantreffen van een handleiding voor een activiteitensensor in verzoekers cel. Aan verzoeker is een straf opgelegd van veertien dagen opsluiting in een strafcel, zij het dat verzoeker sinds 19 februari 2019 in zijn eigen cel verblijft. Uit de ‘Sanctiekaart 2016 Landelijk’, waarin het landelijk geldende sanctiebeleid is vastgelegd, volgt dat voor het bezit van een mobiele telefoon in beginsel een disciplinaire straf van maximaal 10 dagen eigen cel opgelegd kan worden. De directeur is daarvan ten nadele van verzoeker afgeweken en heeft dat in de beslissing niet gemotiveerd. Ten overvloede merkt de voorzitter op dat de directeur in zijn reactie heeft aangegeven dat er, gelet op de actualiteit, extra aandacht is voor het bezit van mobiele telefoons en onderdelen daarvan en dat de Sanctiekaart op dit punt aangepast zal worden ten aanzien van de maximaal op te leggen straf. De voorzitter merkt hiertoe op dat, ook in geval deze motivering in de beslissing was opgenomen, deze motivering de afwijking van de Sanctiekaart niet had kunnen rechtvaardigen. De ‘Sanctiekaart 2016 Landelijk’ betreft thans een geldige richtlijn, terwijl geen beroep kan worden gedaan op een eventuele toekomstige wijziging van die richtlijn. De voorzitter acht de opgelegde straf dan ook, ook al verblijft verzoeker thans in zijn eigen cel, voorlopig oordelend, niet proportioneel. Gelet daarop zijn termen aanwezig voor toewijzing van het verzoek.

2.         De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende klaagschrift zal hebben beslist.

Aldus gedaan door mr. J.D. den Hartog, voorzitter, in tegenwoordigheid van J.A. van der Veen, secretaris, op 22 februari 2019.

 

secretaris         voorzitter

 

 

Naar boven