Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ S-19/1167/SGA, 26 februari 2019, schorsing
Uitspraakdatum:26-02-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

DBT  v

 

Nummer          : S-19/1167/SGA

Betreft : [verzoeker]    datum: 26 februari 2019

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. H.M.W. Daamen namens, […], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichting Vught. Verzoeker vraagt – zo verstaat de voorzitter – om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 14 februari 2019, inhoudende de terugplaatsing vanuit het plus- naar het basisprogramma (degradatie). De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 20 februari 2019 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 25 februari 2019.

1.         De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval. Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie dient de directeur alvorens te beslissen de ernst van het gedrag in kwestie af te wegen tegen het voorgaande gedrag. Volgens de beroepscommissie vormt immers de grondslag voor degradatie niet de verstoring van de orde en de veiligheid in de inrichting dan wel de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming zonder meer, zoals dat wel het geval is bij de disciplinaire straf  en de ordemaatregel, maar de (mate van) verantwoordelijkheid die de gedetineerde toont voor zijn eigen re-integratie. Niet elk ongewenst gedrag hoeft daarvoor volgens de beroepscommissie tevens in de houden dat de gedetineerde niet meewerkt aan zijn re-integratie en daarom dient het structurele gedrag van de betrokken gedetineerde, waaronder ook de onderdelen van goed gedrag, bij de beslissing te worden betrokken. Uit de inlichtingen van de directeur, waaronder de bestreden beslissing, komt naar voren dat verzoeker tijdens het MDO van 7 februari 2019 op drie onderdelen “rood” ongewenst gedrag bij de mentor, casemanager en trainer KVV heeft laten zien en op zes onderdelen “oranje” dit-kan- beter- gedrag heeft laten zien. Daarnaast heeft verzoeker bij terugkomst van algemeen verlof positief gescoord op het gebruik van harddrugs. In de bestreden beslissing wordt verwezen naar een rapportage van het MDO van 7 februari 2019 waarin is opgenomen dat verzoeker op 17 januari 2019 is aangesproken op zijn gedrag en hem de mogelijkheid is geboden om zijn gedrag te verbeteren. Hierbij is te kennen gegeven dat wanneer hij zijn gedrag niet zou verbeteren hij voorgesteld zou worden voor degradatie naar een basisprogramma. Uit de inlichtingen van de directeur, waaronder de mededeling van de bestreden beslissing, wordt - naar het voorlopig oordeel van de voorzitter - voldoende aannemelijk dat verzoeker (thans) niet voldoet aan de gestelde eisen voor een verblijf in het plusprogramma terwijl uit de mededeling van de bestreden beslissing de door de directeur gemaakte belangenafweging voldoende inzichtelijk wordt, welke belangenafweging de bestreden beslissing ook kan dragen. Gelet daarop komt de voorzitter tot het voorlopig oordeel dat de directeur in dit geval in redelijkheid tot de degradatie van verzoeker kon beslissen. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.

2.         De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek af.

Aldus gedaan door mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, in tegenwoordigheid van bc. L. Vis-van Alff, secretaris, op 26 februari 2019                      

                                                                                 

secretaris         voorzitter

 

Naar boven