Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ S-19/1382/SGA, 3 april 2019, schorsing
Uitspraakdatum:03-04-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          : S-19/1382/SGA

Betreft : [verzoeker]    datum: 3 april 2019

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van […], verder verzoeker te noemen, verblijvende in het Justitieel Complex Zaanstad. Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 27 maart 2019, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf van tien dagen opsluiting in een strafcel, ingaand op 27 maart 2019 om 10.00 uur en eindigend op 6 april 2019 om 10.00 uur, wegens het bezit van contrabande. De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 27 maart 2019 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 28 maart 2019.

1.         De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval. Uit de schriftelijke inlichtingen van de directeur komt naar voren dat een personeelslid op 27 maart 2019 verzoeker heeft gezien met een bruine substantie in zijn hand. Verzoeker is door het personeelslid gevraagd de bruine substantie te overhandigen. Verzoeker weigerde het te overhandigen en verliet rennend de keuken. Het personeelslid is hem achterna gegaan waarna verzoeker zijn broek naar beneden deed en getracht heeft de bruine substantie in zijn anus weg te werken. Vervolgens heeft het personeelslid alarm geslagen en is verzoeker naar een afzonderingscel gebracht in verband met het weigeren van een opdracht van personeel en het hierdoor ernstig verstoren van de orde, rust en veiligheid op de afdeling. Door het wegrennen en een beweging in zijn broek te maken, maakte verzoeker zich verdacht. De directeur heeft bij de strafmaat meegenomen dat verzoeker eerder betrokken is geweest bij het invoeren van drugs en een telefoon. Verzoeker stelt dat de situatie waarvoor hij bestraft is een misverstand betreft en verzoeker opvallend gedrag vertoonde en geschrokken was waardoor het personeel dacht dat verzoeker contrabande bij zich had. Ook stelt hij dat de aan hem opgelegde straf van tien dagen opsluiting in een strafcel disproportioneel is en er maximaal vijf dagen opsluiting in een strafcel opgelegd had kunnen worden. In de Sanctiekaart Landelijk 2016 (SLK)is voor het weigeren van een opdracht van personeel een disciplinaire straf opgenomen van maximaal drie dagen opsluiting in eigen cel of verblijfsruimte. De directeur mag weliswaar in een voor de gedetineerde ongunstige zin van de Sanctiekaart afwijken, maar dit dient hij dan wel te motiveren. De voorzitter stelt vast dat deze motivering in de beslissing ontbreekt. De directeur heeft niet aangegeven waarom naast het weigeren van een opdracht van personeel, het voorhanden hebben van een bruine substantie een dergelijke hoge(re) straf rechtvaardigt. Het argument van de directeur dat meegewogen is dat verzoeker eerder betrokken is geweest bij de invoer van drugs en een telefoon, is naar het voorlopig oordeel van de voorzitter onvoldoende voor deze mate van afwijking van SLK. De voorzitter acht de opgelegde straf dan ook voorlopig oordelend, niet proportioneel. Gelet daarop zijn termen aanwezig voor toewijzing van het verzoek. Dat de directeur in de toelichting op het schorsingsverzoek meldt dat de bruine substantie een handelshoeveelheid hasj betrof, doet daar niets aan af, nu verzoeker voor de handelshoeveelheid hasj geen verslag is aangezegd en het ook niet is meegenomen in de beslissing van de directeur van 27 maart 2019. Bovendien is deze hasj aangetroffen bij een medegedetineerde.

2.         De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de beslissing van de directeur met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende beklag zal hebben beslist.

Aldus gedaan door mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, in tegenwoordigheid van bc. L. Vis-van Alff, secretaris, op 3 april 2019

 

secretaris         voorzitter

 

Naar boven