nummers: C 99/258/TP en 00/143 TP
betreft: [klager] datum: 17 april 2000
U I T S P R A A K
van de beroepscommissie uit de sectie terbeschikkingstelling van de Centrale Raad voor Strafrechtstoepassing, bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (BVT), inzake de beroepen, ingediend door
[...], verder te noemen klager, nader toegelicht door zijn raadsman mr. E.N. Bouwman,
tegen twee beslissingen van:
De Minister van Justitie, verder te noemen de Minister.
B E V I N D I N G E N E N O V E R W E G I N G E N :
1. De bestreden beslissingen
1.1. De Minister heeft de termijn waarin klager wacht op plaatsing in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) met ingang van 11 oktober 1999 verlengd tot 9 januari 2000.
1.2. De Minister heeft de termijn waarin klager wacht op plaatsing in een tbs-inrichting met ingang van 9 januari 2000 verlengd tot 9 april 2000.
2. De procedure
De beroepscommissie heeft kennis genomen van onder meer de navolgende stukken betreffende het beroep tegen de beslissing onder 1.1. :
- het beroepschrift van klager d.d. 12 oktober 1999 en een aanvulling daarop d.d. 14 november 1999;
- de mededeling d.d. 8 oktober 1999 van de bestreden beslissing aan klager;
- de schriftelijke inlichtingen en opmerkingen d.d. 2 februari 2000 van de Minister.
De beroepscommissie heeft kennis genomen van onder meer de navolgende stukken betreffende het beroep tegen de beslissing onder 1.2. :
- het beroepschrift van klager d.d. 11 januari 2000 en de aanvulling daarop van mr. T.P. Grünbauer d.d. 7 februari 1999;
- de mededeling d.d. 7 januari 2000 van de bestreden beslissing aan klager;
- de schriftelijke inlichtingen en opmerkingen d.d. 9 maart 2000 van de Minister.
Ter zitting van 15 maart 2000, gehouden door de voorzitter van de beroepscommissie, is klager in aanwezigheid van zijn raadsman mr. E.N. Bouwman gehoord.
Ter zitting van de beroepscommissie van 22 maart 2000 is namens de Minister gehoord mr. [...].
Van het horen als voormeld zijn de aangehechte verslagen opgemaakt.
3. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak veroordeeld tot een gevangenisstraf en ter beschikking gesteld (tbs) met bevel dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Hij zal op zijn vroegst op 15 december 2000 vervroegd in vrijheid worden gesteld uit de gevangenisstraf. Aansluitend, dan wel op 17 december 2000 na de tenuitvoerlegging van twee dagen subsidiaire hechtenis, zal zijn tbs aanvangen.
Hij verblijft in de Beveiligde Individuele Begeleidings Afdeling (BIBA) van de gevangenis van het Penitentiair Complex Scheveningen (PCS) te Den Haag. Het Dr. F.S. Meijers Instituut (MI) te Utrecht heeft, na een ambulantselectieonderzoek van klager, de Minister geadviseerd klager te plaatsen in de tbs-kliniek „De Singel“ te Amsterdam.
Bij beslissing van 15 november 1999 heeft de Minister besloten dat klager in deze tbs-kliniek zal worden geplaatst.
Bij brief van 22 maart 1999 heeft de Minister klager meegedeeld dat hij gedurende de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf vanaf 14 april 1999 in aanmerking komt voor vervroegde tenuitvoerlegging van de hem tevens opgelegde tbsen dat hij sinds laatstgenoemde datum in afwachting van plaatsing in een tbs-inrichting op een wachtlijst is geplaatst.
Bij brief van 8 oktober 1999 heeft de Minister klager bericht dat hij nog niet geplaatst kon worden in een tbs-inrichting en dat de wachttermijn voor de hiervoor bedoelde plaatsing met ingang van 11 oktober 1999 met drie maanden isverlengd tot 9 januari 2000. Klager is terzake niet gehoord.
Bij brief van 7 januari 2000 heeft de Minister klager bericht dat hij nog niet geplaatst kon worden in een tbs-inrichting en dat de wachttermijn voor de bedoelde plaatsing met ingang van 9 januari 2000 nogmaals met drie maanden isverlengd tot 9 april 2000. Klager is terzake niet gehoord.
In het kader van de beroepen heeft de Forensisch Psychiatrische Dienst (FPD) te Den Haag een medische verklaring d.d. 7 december 1999 uitgebracht omtrent klagers psychische gesteldheid.
4. De standpunten
4.1. Het standpunt van klager
De tbs is hem ten onrechte opgelegd.
Hij kan zich niet verenigen met de verlengingen van zijn wachttermijn. De motivering van de bestreden beslissingen is onjuist. Er is namelijk geen sprake van plaatsgebrek in de inrichting waarvoor hij is geselecteerd, de tbs-kliniek„De Singel“ te Amsterdam. Hij heeft telefonisch van de coördinatrice medische zaken van „De Singel“ vernomen dat er sprake is van personeelsgebrek. Deze kliniek is wel bereid om hem op te nemen, maar niet voordat in hetpersoneelstekort is voorzien. Een concrete opnamedatum is hem nog niet bekendgemaakt. Hij hoopt deze spoedig te mogen vernemen. Hij is gemotiveerd voor zijn tbs-behandeling.
Het is ethisch onaanvaardbaar dat men een wet als de Wet Fokkens maakt, zonder dat er ruimte is om deze ook daadwerkelijk toe te passen.
De voortzetting van zijn verblijf in de gevangenis ervaart klager als een onterechte, vernederende, bestraffing. Hij voelt zich emotioneel ontwricht en voelt psychisch leed ten gevolge van het uitstel van zijn plaatsing in eentbs-inrichting, al heeft hij tegenover de psychiater die hem heeft bezocht verklaard dat hij niet „ziek“ wordt van dit uitstel. Hij gebruikt geen geneesmiddelen, met uitzondering van valium in verband met rugklachten. Zijngevangenschap is in strijd met de artikelen 3 - het verbod van foltering - en 5, vierde en vijfde lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De door hem sinds 14april 1999 geleden schade dient te worden vergoed door betaling van ƒ. 1000,-- per dag.
4.2. Het standpunt van de Minister
De beroepen zullen formeel gegrond zijn nu klager voorafgaand aan het nemen van de beslissingen niet is gehoord, terwijl de jurisprudentie van de beroepscommissie daartoe verplicht. De beslissingen zijn tijdig aan klagermedegedeeld.
De beroepen zullen materieel ongegrond zijn. Klager kon wegens het tekort aan tbs-plaatsen nog niet in een tbs-inrichting worden geplaatst. Hij is op 14 april 1999 als "Fokkens-passant" op een wachtlijst voor plaatsing in eentbs-inrichting geplaatst. Hij zal worden geplaatst in de tbs-kliniek „De Singel“ te Amsterdam.
Zijn positie ten tijde van het nemen van de beslissing onder 1.1. verschilt van die van een tbs-passant, omdat de tbs van klager nog niet was ingegaan op het moment van het in aanmerking komen voor vervroegde tenuitvoerlegging vande tbs. De Regeling plaatsing veroordeelden gevangenisstraf en tbs geeft geen onaantastbaar recht op plaatsing. Wel bewerkstelligt deze Regeling een spoedigere selectie voor en plaatsing in een tbs-inrichting dan het geval zou zijnwanneer de procedures voor selectie en plaatsing pas gestart zouden worden na het verstrijken van de datum van invrijheidsstelling en aansluitende aanvang van de tbs. De noodzaak tot een spoedige plaatsing is aanwezig in de situatiewaarin het, gelet op de psychische conditie van de betrokkene, niet verantwoord is om de wachttermijn voor plaatsing te verlengen. De Minister gaat in dit verband af op signalen vanuit de inrichting van verblijf, afkomstig vanuithet Psycho Medisch Overleg (PMO). Ten aanzien van klager zijn voorafgaand aan de beslissing onder 1.1. geen signalen omtrent detentieongeschiktheid vanuit het PMO van de BIBA ontvangen en de medische verklaring d.d. 7 december 1999van de FPD te Den Haag vermeldt dat klager in psychiatrische zin geen nadelige gevolgen ondervindt van verlenging van zijn wachttermijn. Ten tijde van het nemen van de beslissing ontbrak derhalve de noodzaak om tot een spoedigeplaatsing over te gaan. Het beroep zal daarom in materiële zin ongegrond zijn.
Ten aanzien van het beroep tegen de beslissing onder 1.2. dient, zoals ter zitting in afwijking van het eerder schriftelijk ingenomen standpunt is aangevoerd, te worden geoordeeld dat klager hierin niet kan worden ontvangen, daar -nu inmiddels de tbs is aangevangen - de in artikel 12 BVT bedoelde tbs-passantentermijn is gaan lopen en verlenging van de passantentermijn overeenkomstig de BVT dient te geschieden. Overigens is door de Minister op 28 februari 2000een medische verklaring in het kader van het beroep tegen de beslissing onder 1.2. aangevraagd. Medische verklaringen worden doorgaans vier weken na de aanvraag ontvangen. Dit verklaart waarom de bedoelde medische verklaring thansnog niet voorhanden is.
5. De beoordeling
5.1. Op de bestreden beslissingen is van toepassing het bepaalde bij artikel 13 van het Wetboek van Strafrecht en de nadere uitwerking daarvan - ten aanzien van de beslissing onder 1.1. - in de Regeling plaatsing veroordeeldengevangenisstraf en tbs, en - ten aanzien van de beslissing onder 1.2. - in artikel 42 en volgende van de Penitentiaire maatregel, zoals deze luiden vanaf 1 januari 2000. Op grond van deze wet- en regelgeving kan een gedetineerdedie is veroordeeld tot een gevangenisstraf en aan wie tbs is opgelegd in aanmerking komen voor vervroegde tenuitvoerlegging van de tbs door plaatsing in een tbs-inrichting.
In artikel 76, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (PBW) is bepaald dat een dergelijke plaatsing geschiedt binnen een termijn van zes maanden na de beslissing tot vervroegde tenuitvoerlegging van de tbs.
Volgens het bepaalde in het tweede lid van dit artikel kan de Minister, als plaatsing binnen de termijn van zes maanden naar het oordeel van de Minister niet mogelijk is, rekening houdende met de in artikel 11 BVT genoemde eisen, dewachttermijn voor plaatsing in een tbs-inrichting telkens met drie maanden verlengen.
5.2. In de PBW is niet voorgeschreven dat de Minister de gedetineerde omtrent een beslissing tot verlenging van de bedoelde wachttermijn hoort en informeert. Evenmin zijn de in de artikelen 53 en 54 BVT neergelegde hoorplicht eninformatieplicht van overeenkomstige toepassing verklaard. De beroepscommissie acht het echter van wezenlijk belang voor de rechtspositie van gedetineerden dat de Minister hen ook in gevallen als de onderhavige vóór het verstrijkenvan de bedoelde wachttermijn hoort en informeert, nu de mogelijkheid van vervroegde tenuitvoerlegging van de tbs verwachtingen wekt en het uitblijven van plaatsing in een tbs-inrichting onzekerheid met zich meebrengt. Onderinformeren valt in dit verband tevens de uitreiking van de beslissing aan de gedetineerde.
De Minister heeft klager niet gehoord, alvorens tot de bestreden verlengingen is beslist. Gelet op het vorenstaande zijn de beroepen gegrond en dienen de bestreden beslissingen op deze formele grond te worden vernietigd.
5.3. De beroepscommissie is van oordeel dat klager, gelet op hetgeen in 5.2. is overwogen, een tegemoetkoming dient te worden geboden. De beroepscommissie zal deze vaststellen op in totaal ƒ. 200,--.
5.4. Vervolgens zal de beroepscommissie beoordelen of er ook materiële gronden zijn om de bestreden beslissingen te vernietigen.
5.4.1. Klager meent dat de verlenging van zijn wachttijd een schending oplevert van artikel 5 van het EVRM, nu hij niet zo spoedig mogelijk nadat hij voor vervroegde plaatsing in een tbs-inrichting in aanmerking is gebrachtdaadwerkelijk in een tbs-inrichting is geplaatst en het tijdsverloop door plaatsgebrek is veroorzaakt.
Dit beroep treft geen doel. Klagers verblijf in de gevangenis berust ten tijde van het nemen van de beide bestreden beslissingen en tot aan de nog niet bereikte datum van zijn vervroegde invrijheidstelling op de rechterlijkeuitspraak, waarbij hem de gevangenisstraf is opgelegd. Eerst na zijn vervroegde invrijheidstelling vangt zijn tbs aan. Krachtens artikel 10 van de Penitentiaire beginselenwet zijn gevangenissen bestemd voor de opneming van personendie tot vrijheidsstraf zijn veroordeeld en kunnen voorts veroordeelden tot gevangenisstraf aan wie tevens de maatregel van tbs met verpleging van overheidswege is opgelegd ook na het einde van de vrijheidstraf nog in een gevangenisverblijven, zolang opname in de voor hen bestemde plaats niet mogelijk is.
Klager is als gevolg van het capaciteitstekort, waarop onder meer personeelsgebrek van invloed is, nog niet geplaatst in een tbs-inrichting. Dit capaciteitstekort kan naar het oordeel van de beroepscommissie een grond voor uitstelvan de voorgenomen vervroegde plaatsing van klager vormen, tenzij blijkt dat klagers psychische conditie zodanig is dat van detentieongeschiktheid moet worden gesproken en hij om die reden met voorrang in een tbs-inrichting dient teworden geplaatst.
5.4.2. De Minister heeft voorafgaand aan de beide beslissingen tot verlenging van klagers wachttermijn vanuit de BIBA geen signalen ontvangen over detentieongeschiktheid van klager. De Minister heeft de beroepscommissie op haarverzoek een medische verklaring d.d. 7 december 1999, opgesteld door een psychiater van de FPD te Den Haag, inzake klagers psychische gesteldheid doen toekomen. In deze verklaring, welke is gebaseerd op een persoonlijk gesprek vande psychiater met klager, concludeert de psychiater dat klager in medisch/psychiatrische zin geen nadelige gevolgen ondervindt van verlenging van de wachttermijn. Hetgeen klager bij gelegenheid van zijn monde-linge toelichting vande beroepen aan de voorzitter heeft verklaard doet aan het oordeel van de psychiater niet af.
De voormelde medische verklaring, overgelegd in het kader van het beroep tegen de beslissing onder 1.1., kan tevens als voldoende actueel worden beschouwd voor de beoordeling van het beroep tegen de beslissing onder 1.2..
Op grond van het vorenstaande is aannemelijk geworden dat klagers psychische conditie op de beslissingsdata niet van dien aard was dat hij als detentieongeschikt moest worden beschouwd. Er bestond daarom op de beslissingsdata geenaanleiding om klager met voorrang in een tbs-inrichting te plaatsen.
5.4.3. Het beroep op schending van artikel 3 van het EVRM faalt, daar aan de beroepscommissie niet is gebleken dat klager door de verlengingen van zijn wachttermijn wordt onderworpen aan foltering of aan een onmenselijke ofvernederende behandeling of bestraffing.
5.4.4. De beroepscommissie is van oordeel, gelet op het hiervoor overwogene, dat de bestreden beslissingen materieel niet in strijd zijn met de PBW en dat de wachttermijn voor plaatsing in een tbs-inrichting diende te wordenverlengd van 11 oktober 1999 tot 9 januari 2000, respectievelijk van 9 januari 2000 tot 9 april 2000.
5.4.5. Nu de bestreden beslissingen op formele gronden dienen te worden vernietigd zal de beroepscommissie met toepassing van het bepaalde in artikel 76, derde lid, PBW in verbinding met artikel 66, derde lid onder b, en artikel 69,vijfde lid, BVT bepalen dat haar uitspraak met betrekking tot de verlengingen van de wachttermijn in de plaats treedt van de bestreden beslissingen.
Op grond van het overwogene komt de beroepscommissie tot de volgende beslissing.
6. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart de beroepen gegrond op formele gronden en vernietigt de bestreden beslissingen. Zij bepaalt dat haar uitspraak in de plaats treedt van de bedoelde beslissingen en bepaalt derhalve dat de wachttermijnvoor plaatsing in een tbs-inrichting is verlengd van 11 oktober 1999 tot 9 januari 2000, respectievelijk van 9 januari 2000 tot 9 april 2000.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de Minister toekomende tegemoetkoming op
ƒ. 200,--.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, prof. dr. F.H.L. Beyaert en mr. Y.A.J.M. van Kuijck, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.F. Swart-Babbé, secretaris, op 17 april 2000.
secretaris voorzitter
Nummers: C 99/258/TP en 00/143/TP
Betreft: [...], verder te noemen klager.
Verslag van de hoorzitting, gehouden door mr. N. Jörg, voorzitter van de beroepscommissie uit de sectie terbeschikkingstelling van de Centrale Raad voor Strafrechtstoepassing, bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verplegingter beschikking gestelden,
op 15 maart 2000 in de Beveiligde Individuele Begeleidings Afdeling (BIBA) van het Penitentiair Complex Scheveningen te Den Haag.
De voorzitter is bijgestaan door de secretaris mr. C.F. Swart-Babbé.
Gehoord is klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. E.N. Bouwman.
Door en namens klager is - zakelijk weergegeven - het volgende verklaard.
Klager is in de BIBA geplaatst vanuit de penitentiaire inrichting (p.i.) te Haarlem. In Haarlem kreeg hij geen psychiatrische hulp, hoewel hij daarom meermalen heeft gevraagd.
Hij weet niet precies waarom hij in de BIBA is geplaatst. Dit kan samenhangen met het feit dat hij een radio niet mocht invoeren in de p.i. te Haarlem. Hij heeft daar ook een beklagprocedure gevoerd. In de BIBA worden geenbijzondere dingen met hem gedaan. Hij heeft weinig contact met medegedetineerden. Hij gebruikt geen geneesmiddelen, met uitzondering van valium, als spierontspanner in verband met rugklachten. Hij voelt zich wel iets rustiger sindshem vier à vijf maanden geleden is bericht dat hij in de tbs-inrichting „De Singel“ zal worden geplaatst, maar zit toch nog op hete kolen vanwege het uitblijven van de plaatsing. Naar hem vanuit „De Singel“ is medegedeeld kan zijnplaatsing nog niet doorgaan wegens personeelsgebrek. Hij vraagt zich af of dan wel van plaatsgebrek kan worden gesproken.
Klager is gemotiveerd voor de tbs-behandeling. Het bevreemdt hem dat motivatie geen criterium is voor een spoedige plaatsing, maar dat voor het verkrijgen van voorrang bepalend lijkt te zijn of de betrokkene psychotisch is.
Klager heeft een onaangekondigd bezoek van een psychiater gehad. De psychiater deelde niet meteen mee waarvoor hij kwam.
De voorzitter citeert uit de medische verklaring d.d. 7 december 1999 van de Forensisch Psychiatrische Dienst te Den Haag: „ Tijdens het gesprek gaf betrokkene meermaals aan dat, hoewel hij last ondervindt van het uitstel van deplaatsing in een TBS-inrichting, hij er niet „ziek van wordt“. Hij heeft sinds april 1999 geen medisch/psychiatrische klachten.“
Klager zegt hierop dat hij wel lijdt onder het uitstel van zijn plaatsing.
Klager hoopt dat de vertegenwoordiger van de Minister bij de verdere behandeling van zijn beroepen op 22 maart 2000 de plaatsingsdatum zal mededelen.
Klagers raadsman deelt mee dat hij niet aanwezig zal zijn ter zitting van 22 maart 2000. Hij heeft geen verdere opmerkingen en wacht de beslissing van de beroepscommissie af.
Daarop is de hoorzitting gesloten.
secretaris voorzitter
Nummers: C 99/258/TP en 00/143/TP
Betreft: [...], verder te noemen klager.
Verslag van de zitting van de beroepscommissie uit de sectie terbeschikkingstelling van de Centrale Raad voor Strafrechtstoepassing, bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden, gehouden op 22maart 2000 in de penitentiaire inrichting „De Geniepoort“ te Alphen aan den Rijn.
De beroepscommissie is samengesteld als volgt.
Voorzitter: mr. N. Jorg;
Leden: prof. dr. F.H.L. Beyaert en mr. Y.A.J.M. van Kuijck.
De beroepscommissie is bijgestaan door de secretaris mr. C.F. Swart-Babbé.
Gehoord is de vertegenwoordiger van de Minister mr. [...].
De vertegenwoordiger van de Minister heeft het standpunt van de Minister toegelicht als volgt.
Het beroep tegen de beslissingen zal formeel gegrond zijn nu klager beide keren niet is gehoord, terwijl de jurisprudentie van de beroepscommissie daartoe verplicht. De beslissingen zijn tijdig aan klager medegedeeld.
Ten aanzien van het beroep tegen de beslissing onder 1.1. onthoudt de vertegenwoordiger van de Minister zich van een inhoudelijk oordeel. Gezien diens medische verklaring was de psychiater van de FPD op 7 december 1999 van oordeeldat een langer verblijf van klager in de BIBA gelet op zijn psychische conditie nog mogelijk was.
Ten aanzien van het beroep tegen de beslissing onder 1.2. dient te worden geoordeeld dat klager hierin niet kan worden ontvangen, daar - nu de tbs is aangevangen - inmiddels de in artikel 12 BVT bedoelde passantentermijn is gaanlopen en verlenging van de passantentermijn overeenkomstig de BVT dient te geschieden. Overigens is door de Minister op 28 februari 2000 een medische verklaring in het kader van het beroep tegen de beslissing onder 1.2. aangevraagd.Medische verklaringen worden doorgaans vier weken na de aanvraag ontvangen. Dit verklaart waarom de bedoelde medische verklaring thans nog niet voorhanden is.
secretaris voorzitter