Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/1904/GA, 2 april 2019, beroep
Uitspraakdatum:02-04-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          R-18/1904/GA

betreft: [klager]            datum: 2 april 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. E.A. Blok, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 8 oktober 2018 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Alphen,   alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. De beroepscommissie heeft de directeur in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw mr. E.A. Blok om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft a. de niet tijdige behandeling van klagers verzoek om plaatsing in een penitentiair programma (p.p.) (AR 2018/496) en b. het meermalen afwijzen van klagers verzoek om een nieuwe casemanager (AR 2018/498). De beklagcommissie heeft klager ten aanzien van a. niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag en het beklag ten aanzien van b. ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en de directeur

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – kort en zakelijk weergegeven – toegelicht.

a.         De beklagcommissie heeft onterecht verondersteld dat het beklag was gericht tegen het stilzitten van de selectiefunctionaris. Klager heeft zijn klacht wel degelijk gericht tegen de casemanager. De casemanager heeft onterecht aangenomen dat klager van verdere detentiefasering afzag. Hij heeft dit zonder overleg met klager doorgespeeld aan de selectiefunctionaris. Hierdoor heeft klagers verzoek tot plaatsing in het p.p. ruim een maand vertraging opgelopen. Van voortvarend handelen is zeker geen sprake.

b.         Klager heeft het aanbod van de directeur, dat bij toekomstige gesprekken met de casemanager het plaatsvervangend hoofd D&R zal aanschuiven, afgewezen. Klager acht dit aanbod niet voldoende en wenst een andere casemanager. Klagers casemanager heeft niet voortvarend gehandeld m.b.t. zijn verzoek om plaatsing in een p.p.. Hij wenst een casemanager die zich wel voor hem inzet. De directie had verder moeten gaan in het bieden van een alternatief en had het verzoek van klager moeten toewijzen. De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

a.         Klager kan geen geschikte werkgever aanwenden die door de p.i. kan worden goedgekeurd zodat klager kan deelnemen aan een p.p.. Klager heeft twee potentiële werkgevers aangewend, maar beiden zijn niet in orde bevonden.

b.         Een verzoek om een andere casemanager wordt niet zomaar toegewezen. Met klager is gezocht naar een oplossing, maar klager wijst dit aanbod af. Verdere communicatie zal schriftelijk zijn, dan wel met een collega casemanager of p.i.w.’er erbij.

3.         De beoordeling

a. De beklagcommissie heeft onterecht klagers beklag opgevat als gericht tegen het stilzitten van de selectiefunctionaris. Het beklag ziet op het handelen van de casemanager. Het handelen, nalaten daaronder begrepen, van personeel in een inrichting in het kader van de uitoefening van zijn taak, moet, behoudens puur feitelijk handelen, in beginsel worden gezien als handelen van of namens de directeur waartegen beklag openstaat op grond van artikel 60, eerste lid, van de Pbw. Het beklag ziet op het niet voortvarend handelen van de casemanager in verband met klagers detentiefasering, namelijk de behandeling van het verzoek tot plaatsing in een p.p.. Nu een adequate afhandeling van een verzoek om detentiefasering ook onder de taakomschrijving van een casemanager valt, valt het beklag hieromtrent ook onder het bereik van artikel 60 van de Pbw. De beroepscommissie zal de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre vernietigen en klager alsnog ontvankelijk verklaren in zijn beklag. Vanwege proceseconomische redenen zal de beroepscommissie het beklag zelf afdoen.

Op 25 juli 2018 is namens klager een verzoek tot plaatsing in een p.p. ingediend bij de selectiefunctionaris. De selectiefunctionaris heeft dit verzoek op dezelfde datum doorgestuurd naar de p.i.. Op 28 augustus 2018 is klager m.b.t. zijn detentiefasering besproken in het multidisciplinair overleg. Op 5 september 2018 heeft klager een memo met benodigde zaken voor het opstarten van een p.p. ontvangen van zijn casemanager. Op 8 september 2018 heeft de casemanager de benodigde informatie omtrent een werkgever ontvangen. Op 13 september 2018 is de screening van de werkgever gestart. Gelet op het voorgaande is de beroepscommissie van oordeel dat niet kan worden gesproken van niet voortvarend handelen van de casemanager. Het beklag zal ongegrond worden verklaard.

c.         Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. In zoverre zal het beroep ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie vernietigt ten aanzien van a. de uitspraak van de beklagcommissie, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag, maar verklaart dit beklag ongegrond. De beroepscommissie verklaart ten aanzien van b. het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, mr. A. van Holten en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Vogel, secretaris, op 2 april 2019.

 

 

secretaris        voorzitter

 

Naar boven