Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/819/GM, 1 april 2019, beroep
Uitspraakdatum:01-04-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-18/819/GM

betreft: [klager]            datum: 1 april 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. W.B.O. van Soest, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Almelo, alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 4 april 2018 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie en Veiligheid. Ter zitting van de beroepscommissie van 26 februari 2019, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad is klagers raadsman, mr. W.B.O. van Soest, gehoord. Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen.
De inrichtingsarts verbonden aan de p.i. Almelo is niet ter zitting verschenen. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:          

1.         De inhoud van het beroep

De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 19 maart 2018 en voor zover in beroep aan de orde, betreft de verplichting voorafgaand aan een gesprek met de psychiater de kniebrace af te doen om piepvrij door het poortje te kunnen.

2.         De standpunten van klager en de inrichtingsarts

Namens klager is de klacht als volgt toegelicht. Het afdoen van de brace is voor klager een zeer vernederend moment ten overstaan van het personeel en andere gedetineerden. Het kost klager bijzonder veel moeite om de brace af te doen, klager heeft hiervoor vaak 15 minuten nodig. Normaliter wordt niet moeilijk gedaan over klagers brace en kan hij na het fouilleren doorlopen. Klager ontkent dat hij de brace soms niet draagt. Het afdoen van de brace is voor klager een lastige handeling. De inrichtingsarts kan zich erover uitlaten of het afdoen van de brace medisch verantwoord is. Voor klager is de handeling vervelend omdat anderen dan op zijn vingers kijken, voor het verwijderen van de brace moet klager zijn broek uitdoen. De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt ingenomen. Klager heeft een instabiele linker knie en gebruikt hiervoor een kniebrace. Deze mag bij bepaalde gelegenheden zoals douchen, afgedaan worden. Het blijkt dat klager de kniebrace op de afdeling soms niet draagt. Uit veiligheidsoverwegingen dient de kniebrace gecontroleerd te worden, mede gezien de contrabanden die bij klager zijn gevonden.

3.         De beoordeling

Gelet op de in beroep aangevoerde gronden, begrijpt de beroepscommissie dat de klacht na bemiddeling door de medisch adviseur zich enkel nog richt op de aan klager opgelegde verplichting zijn kniebrace af te doen. Op grond van artikel 28 van de Pm kan een gedetineerde een beroepschrift indienen tegen het medisch handelen van de inrichtingsarts. Alvorens klager de psychiater kon spreken, werd hij door het personeel van de inrichting verplicht zijn kniebrace af te doen teneinde piepvrij door het poortje te kunnen. De beroepscommissie is van oordeel dat dit geen medisch handelen van de inrichtingsarts betreft, maar een namens de directeur genomen beslissing waarvoor een andere rechtsgang bestaat. Klager kan derhalve niet in zijn klacht worden ontvangen.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn klacht.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J.C. Koens, voorzitter, drs. K.M.P.A.M. Habryka en dr. ing. C.J. Ruissen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 1 april 2019

 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

 

Naar boven