Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3025/GB,14 maart 2019, beroep
Uitspraakdatum:14-03-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:         R-19/3025/GB

Betreft:            [klager]            datum: 14 maart 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. H.M.S. Cremers, namens […], verder te noemen klager,gericht tegen een op 27 februari 2019 genomen beslissing van de selectiefunctionaris, (de beroepscommissie begrijpt de Minister, zie de wijziging van de Pbw met ingang van 1 januari 2019, stb-2018-498),en van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft het verzoek van klager de aan hem opgelegde gevangenisstraf in een beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) te ondergaan, afgewezen.

2.         De feiten

Op 7 februari 2019 is klager opgeroepen zich op 18 maart 2019 te melden in de penitentiaire inrichting (p.i.) Middelburg voor het ondergaan van een gevangenisstraf van acht maanden. Op 19 februari 2019 heeft klager een verzoek ingediend bij de Minister om de aan hem opgelegde gevangenisstraf in een b.b.i. te ondergaan. Dat verzoek heeft de Minister op 27 februari 2019 afgewezen.

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager heeft geen bezwaar ingediend tegen de oproep van 7 februari 2019, omdat hij opgelucht is de aan hem opgelegde gevangenisstraf eindelijk te kunnen ondergaan. Voor hem is directe plaatsing in een b.b.i. van belang, omdat hij de algemeen directeur is van een internationaal productiebedrijf. Hij heeft de dagelijkse leiding van het bedrijf en is verantwoordelijk voor een groot aantal taken binnen het bedrijf. Er is helaas niemand beschikbaar om dit van hem over te nemen. Bij directe plaatsing in een b.b.i. heeft hij de mogelijkheid één keer in de vier weken de hoogst noodzakelijke handelingen te verrichten die het bedrijf behoeden voor ernstige schade en het voortbestaan ervan. Klager en zijn partner die eveneens voor zijn bedrijf werkt, hebben samen twee jonge kinderen. Wanneer klager in detentie raakt, zal zijn partner ook minder uren voor het familiebedrijf kunnen werken en ook minder inkomsten genereren. Klager is first offender en in eerste aanleg vrijgesproken. In hoger beroep is een gevangenisstraf van acht maanden opgelegd, waarvan klager zeer ontdaan is. Klager heeft als kortgestrafte de zelmeldstatus. Dit betekent dat hij op grond van de criteria in artikel 13, eerste lid onder b, van de Pbw juncto artikel 3 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (de Regeling) vanaf het begin van zijn detentie in aanmerking kan komen voor plaatsing in een b.b.i. Het vermeende capaciteitsgebrek mag geen belemmering vormen. Uit de wijzing van de Regeling van 29 augustus 2013 blijkt dat hiermee de verplichting verviel zelfmelders bij eerste plaatsing in een b.b.i. te plaatsen. In de Regeling is niet opgenomen dat zelfmelders niet meer direct in een b.b.i. kunnen worden geplaatst. Indien de beroepscommissie van oordeel is dat de toelichting op artikel 3 van de Regeling uitgangspunt is, dient deze regeling onverbindend te worden verklaard wegens strijdigheid met hogere regelgeving van artikel 13, eerste lid onder b, van de Pbw. Tenslotte is de door de Minister genoemde afwijzingsgrond, dat klager conform de Aanwijzing Executie van het Openbaar Ministerie (OM) valt onder het aldaar genoemde zelfmeldbeleid, onjuist. Ervan uitgaande dat de Minister doelt op bijlage 1 van de Aanwijzing Executie van het OM, worden hierin slechts criteria opgesomd voor gevallen waarin men niet in aanmerking komt voor de status zelfmelder. Daarom kleeft een motiveringsgebrek aan de bestreden beslissing.

3.2.      Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. De tenuitvoerlegging van lopende vonnissen vindt in normaal beveiligde inrichtingen en niet in b.b.i.’s plaats. Het direct plaatsen van zelfmelders in een b.b.i. is afgeschaft bij de wijziging van de Regeling van 29 augustus 2013. Als zelfmelder valt klager onder de Aanwijzing Executie van het OM. Klager verblijft immers nog niet in detentie. Wanneer klager zich op 18 maart 2019 meldt, start zijn detentie en valt hij onder de Regeling en de Pbw. Vanaf dat moment kan klager een verzoek tot plaatsing in een b.b.i. indienen.

4.         De beoordeling

Klager heeft te kennen gegeven geen bezwaar te hebben tegen de aanstaande tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf en opgelucht te zijn eindelijk de opgelegde gevangenisstraf te kunnen ondergaan. Hij wil zijn detentie echter meteen in een b.b.i. starten, zodat hij meer vrijheden heeft om bepaalde handelingen te verrichten in het kader van zijn bedrijf en zijn partner ook meer steun kan bieden. Namens de Minister is opgemerkt dat geen mogelijkheid bestaat klager meteen in een b.b.i. te plaatsen en dat de Minister daartoe niet bevoegd is. De Minister merkt op dat de tenuitvoerlegging van lopende vonnissen plaatsvindt in normaal beveiligde inrichtingen en niet in b.b.i.’s en dat directe plaatsing van zelfmelders in b.b.i.’s is afgeschaft bij de wijziging van de Regeling op 29 augustus 2013 (Stcrt. Nr. 25079). Uit voornoemde wijziging blijkt echter niet dat zelfmelders niet in een b.b.i. kunnen worden geplaatst. In de toelichting van voornoemde wijziging staat dat de verplichting zelfmelders bij een eerste plaatsing in een b.b.i. te plaatsen vervalt. Ook is daarin opgenomen dat de eerste plaatsing van een zelfmelder met een straf korter dan twee jaar in een b.b.i. plaatsvindt. Het argument van de Minister dat zelfmelders niet meteen in een b.b.i. kunnen worden geplaatst, berust dan ook op een onjuiste lezing van de Regeling. De Minister heeft wel degelijk de bevoegdheid zelfmelders, en dus ook klager, direct in een b.b.i. te plaatsen. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren en de bestreden beslissing vernietigen. De Minister zal worden opgedragen met inachtneming van deze uitspraak binnen twee weken na ontvangst daarvan een nieuwe beslissing te nemen. De beroepscommissie acht geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming aan klager.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt de Minister op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak binnen twee weken na ontvangst daarvan. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, mr. A.T. Bol en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van bc. L. Vis-van Alff, secretaris, op 14 maart 2019              

                                                                              

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven