Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/2719/GB, 2 april 2019, beroep
Uitspraakdatum:02-04-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:         R-19/2719/GB

Betreft:            [klager]            datum: 2 april 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van, […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 11 januari 2019 genomen beslissing van de selectiefunctionaris (de beroepscommissie begrijpt: de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), ingevolge de wetswijziging van 1 januari 2019, Stb. 2018, 498), envan de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing De Minister heeft klagers verzoek tot overplaatsing van het huis van bewaring (h.v.b.) van de locatie Roermond naar het h.v.b. van de locatie Sittard afgewezen.

2.         De feiten

2.1.      Klager is sinds 3 mei 2018 gedetineerd. Hij verblijft sinds 31 juli 2018 in het h.v.b. van de locatie Roermond.

3.         De standpunten

3.1.      Klager heeft het beroep - kort en zakelijk weergegeven - als volgt toegelicht.

Klager heeft verzocht om overplaatsing, omdat hij zich onveilig voelt op de afdeling, hij wordt gepest door enkele medegedetineerden en vanwege de reisafstand voor zijn bezoek. Tijdens het intakegesprek heeft klager al tegen zijn mentor gezegd dat hij zich niet veilig voelt in de inrichting. Er zijn medegedetineerden naar klager toegekomen om hem te zeggen dat er gedetineerden zijn die ‘hem willen pakken’, omdat de aangevers in klagers strafzaak mensen kennen die verblijven in de locatie Roermond. Hij wil geen namen noemen, omdat hij bang is dat zijn familie gevaar zal lopen. Uit angst heeft klager ervoor gekozen de eerste drie maanden niet te gaan werken. Na een tijdje is klager wel aan de arbeid gaan deelnemen, omdat hij anders niet kon promoveren naar het plusprogramma. Buiten de afdeling voelt hij zich echter onveilig. Daarbij wordt hij gepest en uitgelachen. Klager wil daarom graag overgeplaatst worden naar de locatie Sittard. Een bekende van hem, die verblijft in de locatie Sittard, heeft gezegd dat in die locatie geen bekenden van de aangevers verblijven.

3.2.      De Minister heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.

Navraag bij de inrichting leert dat klager in het begin van zijn verblijf in de p.i. Roermond niet op de arbeid kwam, maar nu wel. Van angst lijkt dus geen sprake te zijn. Hij zoekt ook actief andere gedetineerden om mee op te trekken tijdens de arbeid en het luchten. Het personeel heeft extra op hem gelet, maar heeft geen signalen getraceerd waaruit blijkt dat klager inderdaad onveilig is. Hij stelt dat hij zich onveilig voelt, omdat bekenden van de aangevers van het delict waarvan hij verdacht wordt, in de locatie Roermond verblijven. Hij weigert echter namen te geven. Daarom is niet te controleren of deze bewering klopt. Klager geeft verder te kennen dat een vriend van hem in de locatie Sittard verblijft en stelt dat het daar voor hem veilig is. Dit wordt echter niet onderbouwd. Dat het voor klager vanwege financiële redenen, vervoer en niet nader gespecificeerde privéredenen niet handig is dat hij in de locatie Roermond verblijft, maakt niet dat tot overplaatsing moet worden overgegaan.

4.         De beoordeling

4.1.      Klager heeft verzocht om overplaatsing naar het h.v.b. van de locatie Sittard, kort gezegd, omdat hij zich niet veilig voelt in het h.v.b. van de locatie Roermond, hij gepest wordt door medegedetineerden en vanwege de reisafstand voor zijn bezoek.

4.2.      Klager behoort, gelet op zijn status als preventief gehechte in afwachting van plaatsing in een gevangenis, tot de categorie gedetineerden voor opneming van wie de huizen van bewaring zijn bestemd. Op grond van artikel 24, eerste lid, van de Regeling selectie plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (de Regeling) geschiedt “de eerste plaatsing van een voorlopig gehechte gedetineerde die in afwachting is van berechting in eerste aanleg in een huis van bewaring, bij voorkeur gelegen in of toegewezen aan het arrondissement van vervolging”. Klager is preventief gedetineerd voor het arrondissementsparket Limburg en verblijft, conform het bepaalde in voornoemd artikel, in het h.v.b. van de locatie Roermond. Bij aanwezigheid van bijzondere omstandigheden kan op dit plaatsingsbeleid een uitzondering worden gemaakt.

4.3.      Bij gebrek aan enige concrete onderbouwing door klager zelf dan wel door de directeur van de inrichting of het GRIP is onvoldoende aannemelijk geworden dat klager vanwege veiligheidsredenen overgeplaatst dient te worden. Uit het selectieadvies volgt immers dat van enige negatieve beïnvloeding en ontstane spanningen niks merkbaar is. Ook van pesterijen is geen sprake. De directeur heeft desgevraagd opgemerkt dat klager weliswaar in het begin van zijn verblijf in de locatie Roermond niet deelnam aan de arbeid, maar inmiddels wel. Van angst lijkt geen sprake te zijn. Ook hebben medewerkers extra op hem gelet en hebben zij geen signaleren getraceerd waaruit blijkt dat klager inderdaad niet veilig is. Daarom is onvoldoende aannemelijk geworden dat klager om veiligheidsredenen overgeplaatst dient te worden.

4.4.      Uit het dossier volgt verder dat klager in juli 2018 op eigen verzoek is overgeplaatst naar het h.v.b. van de locatie Roermond. Klager ontvangt in de locatie Roermond regelmatig bezoek van diverse familieleden die woonachtig zijn in de gemeente Roermond. Ook een overplaatsing op sociale gronden is daarom niet geïndiceerd.

4.5.      Gelet op voornoemde omstandigheden is geen sprake van bijzondere omstandigheden die een uitzondering op het plaatsingsbeleid rechtvaardigen. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de Minister kan dan ook, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, mr. A.T. Bol en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 2 april 2019.

 

            secretaris         voorzitter

 

 

Naar boven