Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/2702/GV, 1 april 2019, beroep
Uitspraakdatum:01-04-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

.

nummer:          R-19/2702/GV

betreft: [klager]            datum: 1 april 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. K.R. Koopman, namens  […], verder te noemen klaagster, gericht tegen een op 21 januari 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), alsmede van de onderliggende stukken. De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klaagster alsmede zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing De Minister heeft klaagsters verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking c.q. incidenteel verlof afgewezen.

2.         De standpunten

Namens klaagster is het beroep als volgt – samengevat – toegelicht. De Minister heeft ten onrechte overwogen dat enkel om strafonderbreking is verzocht in verband met de gezondheid van klaagster. Immers is in het verzoek eveneens aangegeven dat sprake is van pinpasfraude, waarvoor klaagster aangifte heeft gedaan. Zij heeft een groot belang bij een bezoek aan de bank teneinde enkele zaken te kunnen regelen. Verder is nog aangegeven dat het erg slecht gaat met de minderjarige zoon van klaagster, hetgeen met stukken is onderbouwd. Nu de Minister niet is ingegaan op de laatste twee punten die ten grondslag zijn gelegd aan het verzoek, is de beslissing onvoldoende zorgvuldig tot stand gekomen. Daarbij is van een belangenafweging niet gebleken. Ten slotte is niet bekend wat beslist is op het verzoek tot incidenteel verlof. Het weigeren tot het nemen van een beslissing kan gelijk worden gesteld met een afwijzende beslissing. Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. De medisch adviseur heeft aangegeven dat strafonderbreking op medische gronden niet geïndiceerd is. Ten aanzien van de niet-behandelde gronden wordt opgemerkt dat klaagsters raadsvrouw terecht heeft opgemerkt dat hier nog geen beslissing op is genomen en dat dat deel van het beroep dan ook gegrond is. De inrichting heeft deze gronden alsnog in behandeling genomen, zodat ook hierop een beslissing kan volgen. Het verzoek tot strafonderbreking op medische gronden is op juiste gronden afgewezen. Op klaagsters verzoek tot strafonderbreking zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De vrijhedencommissie heeft negatief geadviseerd ten aanzien van het verzoek, omdat de medisch adviseur heeft geconcludeerd dat het geen medische noodzaak is tot het verlenen van strafonderbreking. De politie is - gelet op negatieve advies van de medisch adviseur – niet gevraagd het verlofadres te verifiëren. Uit het advies van de medisch adviseur volgt dat klaagster kampt met vaatproblematiek in haar rechter been, hetgeen behandeld kan worden met een eenvoudige ingreep. Het is aan de inrichtingsarts om te beoordelen of dit tijdens of na detentie dient plaats te vinden. Verder is klaagster onderzocht in verband met een zwelling in haar schildklier. Uit radiologisch onderzoek blijkt dat de kans op een kwaadaardige aandoening niet zo hoog is. Wel is een punctie nodig. Dit is een relatief eenvoudige ingreep die makkelijk vanuit de inrichting in het ziekenhuis verricht kan worden.

3.         De beoordeling

Klaagster is in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf wegens diefstal (door middel van braak). Tegen dit vonnis is hoger beroep ingesteld. De fictieve einddatum van klaagsters detentie is thans bepaald op 27 februari 2021. Uit het verzoek  van 7 januari 2019 volgt dat klaagster heeft verzocht om strafonderbreking dan wel incidenteel verlof vanwege medische redenen, het bezoeken van de bank naar aanleiding van pinpas-fraude en het begeleiden van haar minderjarige zoon. De beroepscommissie stelt vast dat enkel op het verzoek tot strafonderbreking op medische gronden is beslist en niet op het verzoek om strafonderbreking dan wel incidenteel verlof op de overige twee gronden. Het beroep zal daarom in zoverre gegrond worden verklaard en de Minister zal worden opgedragen een beslissing te nemen op het verzoek om strafonderbreking dan wel incidenteel verlof vanwege een bezoek aan de bank en vanwege het begeleiden van haar minderjarige zoon, binnen een termijn van twee weken na ontvangst van de uitspraak. De beroepscommissie acht geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming aan klaagster. Ten aanzien van de afwijzing van het verzoek tot strafonderbreking c.q. incidenteel verlof op medische gronden overweegt de beroepscommissie als volgt. Op grond van artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof. Strafonderbreking kan ex artikel 37 van de Regeling worden verleend wegens dringende redenen van lichamelijke of psychische aard, gelegen in de persoon van de gedetineerde, indien en voor zover de inrichtingsarts heeft bevestigd dat deze redenen aan de voortzetting van detentie in de weg staan. Naar aanleiding van klaagsters verzoek om strafonderbreking is de medisch adviseur van het ministerie van Justitie en Veiligheid aangeschreven met het verzoek advies uit te brengen inzake een eventuele medische noodzaak tot het verlenen van strafonderbreking. De medisch adviseur heeft geconcludeerd dat er geen medische noodzaak voor strafonderbreking bestaat, kortgezegd omdat de benodigde zorg kan worden geleverd in en/of vanuit detentie. Klaagster heeft last van vaatproblematiek in haar rechter been, hetgeen behandeld kan worden met een eenvoudige ingreep die eventueel binnen detentie plaats kan vinden. Daarbij is klaagster onderzocht in verband met een zwelling in haar schildklier. De kans op een kwaadaardige aandoening is niet zo hoog, maar daarvoor is een punctie nodig. Deze relatief eenvoudige ingreep kan vanuit de inrichting in het ziekenhuis worden verricht. Niet is gebleken dat niet van voormeld advies uit kan worden gegaan. Gelet op het voorgaande is - naar het oordeel van de beroepscommissie - van een medische noodzaak tot het verlenen van strafonderbreking niet gebleken. Gelet hierop kan de beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal in zoverre ongegrond worden verklaard. De beroepscommissie stelt vast dat enkel op het primaire verzoek tot strafonderbreking op medische gronden (afwijzend) is beslist en niet vervolgens op het subsidiaire verzoek om incidenteel verlof op medische gronden. Het beroep zal daarom in zoverre gegrond worden verklaard en de Minister zal worden opgedragen op het subsidiaire verzoek een beslissing te nemen binnen een termijn van twee weken na ontvangst van de uitspraak. De beroepscommissie acht geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming aan klaagster.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond voor zover niet is beslist op het verzoek en zij draagt de Minister op om daarop alsnog een beslissing te nemen, binnen een termijn van twee weken na ontvangst van deze uitspraak. De beroepscommissie verklaart het beroep voor het overige ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 1 april 2019.

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven