Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/2482/GV, 1 april 2019, beroep
Uitspraakdatum:01-04-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:        R-19/2482/GV

betreft: [klager]            datum: 1 april 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. Broere, namens  […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 27 december 2018 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de onderliggende stukken. De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager en zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2.         De standpunten
Namens klager is het beroep – samengevat - als volgt toegelicht. Het Openbaar Ministerie heeft negatief geadviseerd omdat op het door klager opgegeven verlofadres tevens een medeverdachte is ingeschreven. Er is sprake van een ‘verdachte’ en niet, zoals gesteld in het advies van een ‘dader’. Beide zijn niet veroordeeld, dus van daderschap is geen sprake. Daarnaast heeft het Openbaar Ministerie onvoldoende rekening gehouden met het component re-integratie. Daarom is het Openbaar Ministerie aangeschreven met het verzoek haar advies te herzien. De medeverdachte betreft overigens de broer van klager; een persoon waar hij in de afgelopen periode gewoon contact mee heeft kunnen hebben. Zijn aanwezigheid is geen contra-indicatie voor verlofverlening op het adres. Voorts beschikt klager over een ander adres dat hij als verlofadres kan opgeven. De omstandigheid dat sprake is van vier openstaande zaken, hoeft niet tot afwijzing te leiden nu een aantal van de genoemde delicten niet van dien aard is dat een veroordeling tot een gevangenisstraf wordt verwacht. Bovendien is klager nog steeds verdachte in die zaken en geen veroordeelde. De Minister heeft onvoldoende rekening gehouden met klagers positieve ontwikkeling in detentie. Klager moet op een gegeven moment in de gelegenheid worden gesteld met de buitenwereld in aanraking te komen. Hij heeft geen problemen met voorwaarden. De Minister stelt dat klager heeft aangegeven dat hij per definitie in hoger beroep zou gaan zodra hij wordt veroordeeld. De situatie was echter zo dat aan klager is gevraagd of hij in hoger beroep zou gaan indien dit ten positieve zou uitpakken voor zijn algemeen verlof. Hierop heeft hij bevestigend geantwoord. Dit bevestigt zijn motivatie om terug te keren in de samenleving. De stelling die aan klager werd voorgehouden bleek echter niet op waarheid te berusten en kan niet ten nadele van hem worden gebruikt. Het verlof is daarom op onterechte gronden afgewezen. Namens de Minister is de bestreden beslissing – samengevat - als volgt toegelicht. Namens klager is terecht opgemerkt dat detentie tevens in het kader van resocialisatie en re-integratie dient te staan, echter dienen ook de risico’s te worden meegewogen. In onderhavig geval heeft de reclassering ingeschat dat sprake is van een hoog risico op recidive. Dit hoge risico in combinatie met de openstaande strafzaken, waarbij de bewoner van het opgegeven verlofadres als medeverdachte is gedagvaard, maakt dat de Minister in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat de risico’s niet opwegen teven het positieve verloop van de huidige detentie. Het afwachten van de inhoudelijke behandeling van de openstaande strafzaken en de start van eventuele gedragsinterventies gericht op het inperken van risico’s, kan met het oog op de maatschappelijke context waarbinnen resocialisatie dient plaats te vinden niet als onredelijk worden aangemerkt. In dit licht is ook de afwijzing van het opgegeven verlofadres niet als onredelijk aan te merken. Gelet op de huidige einddatum kunnen de openstaande zaken worden afgewacht en is er, ook indien de einddatum niet verschuift, voldoende tijd voor resocialisatie en re-integratie. Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht. De vrijhedencommissie heeft positief geadviseerd ten aanzien van verlof, nu klager zelfmelder is, in het plusprogramma verblijft en aan hem geen disciplinaire straf is opgelegd. De politie heeft aangegeven dat een mededader woont op het door klager aangedragen verlofadres, maar heeft geen bezwaar tegen het verlenen van algemeen verlof. Het Openbaar Ministerie heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, omdat uit informatie van de politie blijkt dat een medeverdachte verblijft op het door klager opgegeven verlofadres, hetgeen leidt tot een ongewenste situatie en een onaanvaardbaar risico op recidive. De reclassering heeft het risico op recidive, letselschade en onttrekken aan voorwaarden ingeschat als hoog. Er zijn nog vier openstaande strafzaken. Met het Openbaar Ministerie heeft zij afgesproken dat uitgebreide diagnostiek wordt aangevraagd voor klager middels een Pro Justitia-rapportage in het kader van één van de openstaande strafzaken, waarna een uitspraak wordt gedaan over de behandelmogelijkheden ter voorkoming van recidive. Er is sprake van een slachtoffer in onderhavig delict en de openstaande delicten, waarbij mogelijk rekening dient te worden met Elektronische Controle. Daarnaast is huisvesting een probleem en dient aandacht te worden besteed aan werk, dagbesteding en inkomsten.

3.         De beoordeling
Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. De beroepscommissie wijst dit verzoek af, omdat zij zich op basis van de stukken voldoende ingelicht acht om op het beroep te beslissen. Klager ondergaat een gevangenisstraf van 24maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, wegens diefstal met geweld. De einddatum van onderhavige detentie is thans bepaald op 10 januari 2020. Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Vooropgesteld dient te worden dat bij verzoeken tot algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde om zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds het algemeen belang van – onder meer – de orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf. Uit het advies van de reclassering volgt dat zij bij klager problemen op verschillende leefgebieden constateert. De risico’s op recidive, letselschade en onttrekking aan de voorwaarden schat zij in als hoog. Psychodiagnostisch onderzoek acht zij noodzakelijk voor het opstellen van een passend plan van aanpak ter voorkoming van recidive. In het kader van een viertal openstaande strafzaken is daarom in overleg met het Openbaar Ministerie uitgebreide diagnostiek aangevraagd middels een Pro Justitia-rapportage, waarna geadviseerd wordt over eventuele behandelmogelijkheden. Ten aanzien van het door klager opgegeven verlofadres volgt uit het dossier dat op het door klager opgegeven verlofadres zijn broer en tevens medeverdachte in twee strafzaken waarvoor zij zijn gedagvaard, verblijft. Het Openbaar Ministerie heeft daarom negatief geadviseerd ten aanzien van verlof op het opgegeven adres. Een verblijf op het adres acht zij onwenselijk, nu dit leidt tot een onaanvaardbaar risico op recidive. Voornoemde omstandigheden vormen een contra-indicatie voor verlofverlening en rechtvaardigen, ondanks het positieve advies van de vrijhedencommissie, een afwijzing van klagers verlofaanvraag. Derhalve kan de beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie merkt hierbij op dat naarmate de einddatum van klagers detentie nadert - ook als nog geen duidelijkheid bestaat over de openstaande strafzaken - klagers belang bij een verlof in verband met zijn voorbereiding op een terugkeer in de maatschappij steeds zwaarder zal gaan wegen.

4.         De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 1 april 2019.

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven