Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/2096/GB, 25 maart 2019, beroep
Uitspraakdatum:25-03-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:         R-18/2096/GB

Betreft:            [klager]            datum: 25 maart 2019

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. C.G.J.E. Lut, namens […], verder te noemen klaagster, gericht tegen een op 30 oktober 2018 genomen beslissing van de selectiefunctionaris, en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Klaagster is, bijgestaan door haar raadsvrouw mr. C.G.J.E. Lut, op 19 februari 2019 door mr. C.M. van der Bas, voorzitter, en J.G.A. van den Brand, lid van de Raad, gehoord. Van dit horen is een verslag van horen opgemaakt, dat is verzonden aan partijen. Aan de Minister voor Rechtsbescherming is de gelegenheid geboden te reageren op het verslag van horen. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

 

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klaagster gericht tegen de beslissing haar te plaatsen op de afdeling voor beheersproblematische gedetineerden (de BPG-afdeling) van de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught ongegrond verklaard.

 

2.         De feiten

Klaagster is sedert 5 maart 2017 gedetineerd. Zij verbleef in de p.i. Nieuwersluis. Op 3 september 2018 is zij geplaatst op de BPG-afdeling, waar een individueel regime geldt.

 

3.         De standpunten

3.1.      Door en namens klaagster is het beroep als volgt mondeling toegelicht.

Aan klaagster is de maatregel plaatsing in een inrichting voor stelstelmatige daders (hierna: ISD-maatregel) opgelegd voor de onderlaag van de feiten waarvoor het mogelijk is een ISD-maatregel op te leggen. Bij klaagster was het bij de behandeling van haar strafzaak een discussiepunt of aan haar de ISD-maatregel opgelegd moest worden of niet.

Klaagster verbleef in de p.i. Zwolle in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC).

Zij is vervolgens geplaatst op de BPG-afdeling. Vervolgens is zij overgeplaatst naar de Woenselse Poort, waar voor haar geen dagbehandeling mogelijk was. Klaagster is terug geplaatst naar de BPG-afdeling. Zij is daarna naar het PPC in het Justitieel Complex Zaanstad overgeplaatst. Klaagster is vervolgens geplaatst op de afdeling vrouwelijke gedetineerden met een ISD-maatregel van de p.i. Zwolle. In de p.i. Zwolle is haar behandeling niet opgestart. Namens haar is toen een verzoek gedaan tot tussentijdse beoordeling van de noodzaak tot voortzetting van de ISD-maatregel. Op de zitting waarop dit verzoek is behandeld, heeft de p.i. Zwolle te kennen gegeven dat zij de behandeling van klaagster zouden gaan opstarten. Een week na de zitting  heeft de p.i. Zwolle deze toezegging teruggedraaid en gezegd dat klaagster daar niet welkom is. Het verzoek tot tussentijdse toetsing van de ISD-maatregel heeft niet geleid tot beëindiging van de maatregel.

Thans verblijft klaagster sinds september 2018 op de BPG-afdeling van de p.i. Vught. Zij voldoet echter niet aan de criteria voor plaatsing op een BPG-afdeling. Dat heeft de directeur van de BPG-afdeling ook mondeling te kennen gegeven. Het BPG-regime kent 22 tot 23 uur opsluiting per dag. Trapsgewijs wordt klaagster gefaseerd van een individueel regime naar een regulier regime. Zij kan echter niet worden teruggeplaatst naar Zwolle, omdat de p.i. Zwolle haar niet terug wil nemen. De p.i. Zwolle is echter de enige inrichting binnen Nederland voor vrouwen die een ISD-maatregel opgelegd hebben gekregen. De inrichting moet voldoen aan klaagsters behandelvraag, nu dit de enige inrichting is die haar kan behandelen. De p.i. Zwolle en de Dienst Individuele Zaken hebben hierin een grote verantwoordelijkheid. De p.i. Zwolle stelt zich op het standpunt dat klaagster zich vervelend heeft gedragen door onder meer te schelden en tegen de deur te trappen. De reden dat aan haar de ISD-maatregel is opgelegd, is gelegen in dergelijk gedrag van klaagster. Daarvoor dient behandeling plaats te vinden. Klaagster had in beroep kunnen gaan tegen de opgelegde ISD-maatregel, maar het zou ruim een jaar gaan duren, voordat het gerechtshof de zaak inhoudelijk zou gaan behandelen; dus zij zou een jaar langer in voorarrest zitten. Nu geen aftrek van het voorarrest plaatsvindt bij een ISD-maatregel, heeft klaagster geen beroep ingesteld. Zij zit inclusief voorarrest nu al ruim twee jaar gedetineerd. De ISD-maatregel loopt af op 21 augustus 2019. De extramurale fase van klaagster is nog niet aangevangen, terwijl al twee keer is toegezegd dat deze zou beginnen. Met haar gaat het momenteel niet goed. Zij wenst een dagvergoeding te ontvangen voor elke dag die zij ten onrechte op de BPG-afdeling heeft verbleven.

3.2.      De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt schriftelijk toegelicht.

Hetgeen tijdens de zitting in het kader van de tussentijdse evaluatie van de opgelegde ISD-maatregel van 12 juli 2018 is besproken, is alleen kenbaar voor de daar aanwezige personen. Op basis van de opgelegde disciplinaire straffen en ordemaatregelen dient objectief tot de conclusie te worden gekomen dat het klaagster op diverse momenten kenbaar is gemaakt dat haar gedrag niet is wat van een gedetineerde wordt verwacht. Klaagster is gedurende haar huidige detentie meermalen overgeplaatst naar een individueel regime. Op basis van de opgelegde ordemaatregelen en disciplinaire straffen kan de conclusie worden getrokken dat klaagster niet geschikt is voor een regime van beperkte gemeenschap. De  ordemaatregelen en disciplinaire straffen zijn vrijwel opeenvolgend aan de vorige  opgelegd. Klaagster heeft aangevoerd dat zij gefrustreerd is over de voortgang van haar ISD-maatregel en derhalve uit onmacht wel eens tegen de deur van haar cel trapt. Hoewel het begrijpelijk is dat klaagster gefrustreerd kan raken, indien zaken niet gaan zoals die in haar ogen zouden moeten gaan, blijkt uit het verloop van haar huidige detentie dat de voortgang met name negatief is beïnvloed door haar eigen gedrag. Door hierop met meer negatief en ongepast gedrag te reageren loopt klaagster het risico de voortgang nog verder te vertragen. De wil en motivatie tot gedragsverandering zullen intrinsiek vanuit klaagster zelf dienen te komen.

4.         De beoordeling

4.1.      Een (al dan niet onherroepelijk) tot gevangenisstraf veroordeelde dient te worden geplaatst in een inrichting met een regime van algehele of beperkte gemeenschap, tenzij plaatsing in een individueel regime noodzakelijk is. In het individueel regime kunnen gedetineerden worden geplaatst die op grond van hun persoonlijkheid, gedrag of andere persoonlijke omstandigheden, een ernstig beheersrisico vormen voor zichzelf of anderen en ten gevolge daarvan niet in staat zijn in een regime van algehele of beperkte gemeenschap te functioneren of te verblijven.

4.2.      De selectiefunctionaris heeft het gedrag van klaagster in redelijkheid kunnen aanmerken als een contra-indicatie voor plaatsing in een inrichting met een regime van  beperkte gemeenschap. Aan klaagster zijn sinds maart 2018 diverse disciplinaire straffen wegens wangedrag opgelegd. Dit gedrag kenmerkt zich door verbaal agressief gedrag, het vernielen van spullen en het veroorzaken van geluidsoverlast. Medegedetineerden hebben volgens de rapporten last van klaagsters gedrag en er heerst een angstgevoel op de afdeling. . De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris kan derhalve, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4.3.      Gelet op het vorenstaande zal de beroepscommissie het beroep ongegrond verklaren.

De beroepscommissie overweegt ten overvloede dat, indien klaagster wenst te worden overgeplaatst naar de p.i. Zwolle, zij daartoe een afzonderlijk verzoek kan doen.

 

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes,  voorzitter, mr. A.T. Bol en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Meekenkamp, secretaris, op 25 maart 2019.

 

                                                                                           

            secretaris                                                  voorzitter

 

 

 

 

 

Naar boven