Nummer: R-18/2471/GB
Betreft: [klager] datum: 4 maart 2019
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. J.T.H.M. Mühren, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 11 december 2018 genomen beslissing van de selectiefunctionaris, alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot overplaatsing naar het huis van bewaring (h.v.b.) van de penitentiaire inrichting (p.i.) Lelystad of het h.v.b. van de p.i. Arnhem afgewezen.
2. De feiten
2.1. Klager verblijft sinds 19 september 2018 in het h.v.b. van de p.i. Grave. Op 11 november 2018 heeft hij verzocht om overplaatsing naar het h.v.b. van de p.i. Lelystad dan wel het h.v.b. van de p.i. Arnhem.
3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt - samengevat - toegelicht.
Verzocht is om overplaatsing naar het h.v.b. van de p.i. Lelystad, nu deze p.i. het dichtstbij zijn ouders is gelegen en hij graag bezoek van hen zou ontvangen. Daarbij is de afstand tussen de rechtbank waar zijn strafzaak wordt behandeld en de p.i. Lelystad kleiner. Klager heeft tot op heden geen bezoek ontvangen van zijn familie. De selectiefunctionaris heeft onvoldoende gewicht toegekend aan het recht op bezoek dat voortvloeit uit artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, zeker sprake is van bijzondere familieomstandigheden waarmee geen rekening is gehouden. Daarbij wordt klager in de p.i. Grave niet de juiste medische zorg geleverd. Tot slot wordt opgemerkt dat spanning heerst tussen klager en medegedetineerden, waardoor hij zich niet veilig voelt.
3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
De bezoekproblemen van klagers vader worden niet aangemerkt als bijzondere omstandigheid, omdat de gezondheidssituatie niet is onderbouwd met een medische verklaring van een deskundige. Evenmin levert de omstandigheid dat klager onvoldoende tijd meent te hebben om te bellen met zijn moeder een bijzondere omstandigheid op. Uit het selectieadvies volgt bovendien dat klager niet verstoken is van familiebezoek. Het medicatiebeleid in de p.i. Grave is voorts conform de landelijke richtlijnen. Medisch ongenoegen vormt geen reden tot overplaatsing. De inhoudelijke behandeling van zijn zaak vindt daarbij plaats in de rechtbank Arnhem en niet in de rechtbank te Zutphen zoals klagers raadsman stelt. De gestelde spanning tussen klager en zijn medegedetineerden is niet onderbouwd.
4. De beoordeling
4.1. Klager behoort, gelet op zijn status als preventief gehechte tot de categorie gedetineerden voor opneming van wie de huizen van bewaring zijn bestemd.
4.2. Klager heeft verzocht om overplaatsing naar het h.v.b. van de p.i. Lelystad dan wel naar het h.v.b. van de p.i. Arnhem in verband met bezoekproblemen. Het aangevoerde argument voor overplaatsing in verband met bezoekproblemen heeft hij echter naar het oordeel van de beroepscommissie onvoldoende onderbouwd. Bovendien blijkt uit het selectieadvies van de directeur van de p.i. Grave dat klager driemaal familiebezoek heeft ontvangen in de inrichting. Daarbij is de plaatsing in de p.i. Grave conform het bepaalde in artikel 24, eerste lid, van de Regeling selectie plaatsing en overplaatsing van gedetineerden. De stelling van klager dat sprake is van spanning tussen hem en medegedetineerden, vindt geen steun in het dossier. De selectiefunctionaris heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat niet gebleken is van bijzondere omstandigheden die zouden moeten leiden tot toewijzing van het verzoek.
4.3. Voor zover namens klager is aangevoerd dat in de p.i. Grave geen adequate zorg wordt geleverd, overweegt de beroepscommissie dat tegen het handelen van de medische dienst de medische klachtprocedure openstaat. Dergelijke omstandigheden vormen - in beginsel - geen selectiecriterium. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep is daarom ongegrond.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, mr. A.T. Bol en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 4 maart 2019.
secretaris voorzitter