Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/2351/TA, 20 maart 2019, beroep
Uitspraakdatum:20-03-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-18/2351/TA

betreft: [klager]           datum: 20 maart 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. Y.H.G. van der Hut, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 26 november 2018 van de beklagcommissie bij FPC Van der Hoeven Kliniek te Utrecht (HK2018/94), verder te noemen de inrichting,alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Ter zitting van de beroepscommissie van 1 maart 2019, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, zijn gehoord klager, bijgestaan door de kantoorgenoot van zijn raadsvrouw, mr. J.A.W. Knoester, en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting […] en […], juristen, en […], psychiater bij FPC Van der Hoeven Kliniek. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie Het beklag betreft de beslissing van het hoofd van de inrichting van 8 augustus 2018, inhoudende dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 16b, onder b, Bvt (hierna: b-dwangbehandeling). De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De dwangmedicatie is niet noodzakelijk. Indien medicatie nodig is, kan klager die oraal innemen. Klager wordt juist agressief als hem onder dwang medicatie wordt toegediend en die medicatie ook nog eens onvoldoende aanslaat. Dat klager de medicatie oraal wil innemen, is een voldoende deugdelijke reden om niet tot dwangmedicatie over te gaan. Het ging goed met klager toen hij de medicatie oraal innam. Intrinsieke motivatie voor vrijwillige medicatie-inname is uiteraard wenselijk, maar niet vereist. Er kan met een minder vergaand alternatief worden gewerkt en dan kan hetzelfde doel worden bereikt, hetgeen drangmedicatie kan worden genoemd. Dwangmedicatie per injectie toedienen is een fors middel. Klager heeft aangevoerd dat hij weet dat hij geen medicatie nodig heeft. Hij moet snel kunnen denken om handelingen op de computer te verrichten. Als hem dwangmedicatie wordt toegediend, wordt hij daardoor bozer. Momenteel krijgt hij haloperidol en gaat het wel goed met hem. Het gaat er niet om hoe de behandelaar het ziet maar om hoe het met klager gaat. Hij vindt het wel leuk om af en toe medicatie te testen. Telkens dezelfde medicatie wordt saai. Haloperidol werkt vier weken, maar hij heeft het nu wel lang genoeg gebruikt. Klager hoeft geen medicatie meer. Hij wil werken en naar buiten.  Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager en de inrichting verschillen van mening over de noodzaak van anti-psychotische medicatie. Klager doet erg zijn best maar zijn psychische toestand verslechterde toen hij weigerde de medicatie in te nemen. Vanaf juli 2018 weigert hij zijn depotmedicatie. Er ontstond een daadwerkelijk risico voor oplopende agressie. Hij vertoonde een onvoorspelbaar/heel wisselend beeld. De anti-psychotische medicatie was dermate noodzakelijk dat het niet verantwoord was om verder te wachten. Oraal innemen is heel vaak geprobeerd omdat dit minder invasief is. Na bepaalde tijd is getracht om tot overeenstemming te komen maar dit is niet gelukt. Klager wilde toen geen medicatie meer innemen. Na de toediening van de dwangmedicatie is klager minder vaak geagiteerd en helderder dan daarvoor. Hij gaat vaker naar het werk en heeft zijn laptop in eigen beheer. Hij is bij de behandelevaluatie aanwezig. Bij het nemen van de beslissing tot toediening van b-dwangmedicatie is geen tweede psychiater ingeschakeld. Wel wordt de dwangbehandeling elke twee weken geëvalueerd en daar is een andere psychiater bij aanwezig. De beslissing is niet voor een bepaalde termijn genomen.

3.         De beoordeling

Op grond van artikel 16b, onder b, Bvt kan het hoofd van de inrichting beslissen tot het toepassen van een zogeheten b-dwangbehandeling, indien dit naar het oordeel van een arts, die in een tbs-inrichting doorgaans de behandelend psychiater zal zijn, volstrekt noodzakelijk is om het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens de verpleegde binnen de inrichting doet veroorzaken af te wenden. In artikel 34, eerste en tweede lid, Reglement verpleging ter beschikking gestelden (Rvt) is bepaald dat het hoofd van de inrichting alvorens te beslissen overleg voert met de arts en het afdelingshoofd, alsmede met de voor de behandeling verantwoordelijke psychiater als de b-dwangbehandeling noodzakelijk wordt geacht ter afwending van gevaar dat voortvloeit uit de stoornis van de geestvermogens van de verpleegde. Op grond van het derde lid van dit artikel wordt in deze overleggen nagegaan of het gevaar niet op andere wijze kan worden afgewend. Vast staat dat het hoofd van de inrichting de bestreden beslissing heeft genomen na het overleg als bedoeld in artikel 34 Rvt met onder andere de behandelend psychiater die ten tijde van de bestreden beslissing van oordeel was dat een b-dwangbehandeling volstrekt noodzakelijk was om het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens van klager binnen de inrichting deed veroorzaken af te wenden. Uit de stukken, waaronder klagers behandelingsplan, blijkt dat klagers behandelend psychiater van oordeel is dat bij klager sprake is van schizofrenie. Klager is chronisch psychotisch. In het verleden heeft klager meermalen agressieve incidenten veroorzaakt, zijn vader met een mes gestoken, een medewerker van een psychiatrische inrichting aangevallen met een mes en een andere medewerker aangevallen met een schaar. Klager weigert sinds juli 2018 de voorgeschreven anti-psychotische medicatie in te nemen. Door de behandelend psychiater is verklaard dat klager vanaf dat moment een onvoorspelbaar en heel wisselend beeld vertoonde en er een daadwerkelijk risico voor oplopende agressie ontstond. Klager heeft zelf ook aangegeven dat hij zich een tikkende tijdbom voelde en hij heeft meermalen verklaard dat hij iemand wilde steken. Door en namens klager is aangevoerd dat klager bereid is om vrijwillig oraal medicatie in te nemen. Gelet op klagers gebrek aan ziektebesef en -inzicht – zoals niet alleen uit de stukken maar ook uit de behandeling ter zitting is gebleken: klager heeft ter zitting aangegeven geen medicatie nodig te hebben, medicatie saai te vinden en wel leuk te vinden om af en toe medicatie te testen – acht de beroepscommissie dit niet aannemelijk geworden. Blijkens de stukken en het behandelde ter zitting is door het hoofd van de inrichting voldoende duidelijk gemaakt waarom het starten van een b-dwangbehandeling volstrekt noodzakelijk werd geacht om het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens van klager binnen de inrichting deed veroorzaken, af te wenden. In het licht van het vorenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat aan de vereisten van de wet, alsmede aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid  is voldaan. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met deels wijziging en aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. drs. N. van Lookeren Campagne, voorzitter, en mr. drs. J.P. Meesters en mr. drs. L.C. Mulder, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 20 maart 2019.

             

 

            secretaris                                 voorzitter                   

 

 

 

 

Naar boven