Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/2323/GV, 5 maart 2019, beroep
Uitspraakdatum:05-03-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-18/2323/GV

betreft: [klager]            datum: 5 maart 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R.I. Kool, namens  […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 29 november 2018 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), alsmede van de onderliggende stukken. De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2.         De standpunten

Door en namens klager is het beroep als volgt – samengevat – toegelicht. Klager kan zich niet verenigen met de afwijzing van klagers verzoek om algemeen verlof. Klager verblijft in het plusprogramma en aan hem zijn geen disciplinaire straffen opgelegd. De Minister overweegt in de bestreden beslissing dat een verlof onder bijzondere voorwaarden op dit moment niet tot de mogelijkheden behoort. Er wordt echter miskend dat de voorwaarden waarover de reclassering rapporteert tijdens een algemeen verlof niet aan de orde zijn. Immers wordt tijdens een algemeen verlof enkel voorwaarden gesteld die zijn gericht op controle van de gedetineerde en niet op eventuele behandelverplichtingen na afloop van de detentieperiode. Derhalve kan bij gebreke van een nadere onderbouwing niet worden gesteld dat een risico aanwezig is dat klager zich tijdens een algemeen verlof aan eventueel gestelde voorwaarden zal onttrekken. Klager heeft zich steeds bereid verklaard aan eventuele bijzondere voorwaarden te houden, waaronder de toepassing van elektronische controle. Het gestelde recidiverisico mist feitelijke onderbouwing. Klagers recente veroordeling voor een vermogensdelict betreft een andere delictscategorie dan het geweldsdelict waarvoor klager thans is gedetineerd. Bovendien betreffen de eerdere veroordelingen voor geweldsdelicten relatief oude feiten die niet vallen onder de recidiveregeling zoals bedoeld in artikel 43a van het Wetboek van Strafrecht. Eventuele aan het verlof verbonden bijzondere voorwaarden kunnen het recidiverisico inperken. Voorts is klagers verlof afgewezen, vanwege risico voor een ongestoord verlof als gevolg van de gestoorde of agressieve persoonlijkheid van klager en risico van ongewenste confrontatie met slachtoffers van of anderszins betrokkenen bij het door klager gepleegde misdrijf. Deze (vermeende) risico’s zijn echter onvoldoende onderbouwd en gemotiveerd. Thans is klager niet onherroepelijk veroordeeld. Ook wonen de slachtoffers op grote afstand van het door klager opgegeven verlofadres. Klager verzoekt om een tegemoetkoming. Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt – samengevat – toegelicht. Gelet op de door de reclassering inschatte risico’s en het negatieve advies van het Openbaar Ministerie (OM) is het noodzakelijk door middel van onderzoek en behandeling de risico’s te verminderen alvorens aan klager vrijheden toe te kennen. Daarom behoort een verlof onder bijzondere voorwaarden thans niet tot de mogelijkheden. Uit het advies van de vrijhedencommissie van 29 november 2018 volgt dat de geadviseerde interventies niet uitvoerbaar zijn. Het enkele feit dat klager goed gedrag in de inrichting vertoont, is geen reden om de verlofaanvraag toe te wijzen. De reclassering acht het wenselijk dat klager zich aan een contactverbod, een locatieverbod en een locatiegebod zal houden. Nu nog geen deeladvies voor een huisonderzoek is aangevraagd en nog geen onderzoek naar klagers verlofadres heeft plaatsgevonden, zijn deze voorwaarden thans optioneel. Op grond hiervan is sprake van risico van ongewenste confrontatie met slachtoffers van of anderszins betrokkenen bij het door klager gepleegde delict. Thans weegt het algemeen belang van de orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de aan klager opgelegde vrijheidsstraf zwaarder dan klagers belang. De bestreden beslissing kan niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht. De vrijhedencommissie en het multidisciplinair overleg (mdo) hebben positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, onder de voorwaarde van een locatieverbod. De advocaat-generaal bij het ressortparket te Arnhem heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Klager bevindt zich op dit moment in voorlopige hechtenis, hetgeen zich tegen het verlenen van vrijheden verzet. Er is sprake van (onbehandelde) psychische klachten. Verder is onduidelijk hoe het recidiverisico zal worden ingeperkt en heeft klager zich in de inrichting niet zonder meer positief gedragen. Klager vertoont berekenend gedrag en gebruikt drugs. Indien en voor zover klagers verzoek om algemeen verlof wordt toegewezen, is het verlenen van verlof onder bijzondere voorwaarden, die mede betrekking hebben op de bescherming van slachtoffers, aangewezen. De reclassering heeft het recidiverisico en het risico op het zich onttrekken aan voorwaarden als gemiddeld tot hoog ingeschat. Het risico op letselschade wordt als gemiddeld ingeschat. De politie heeft het verlofadres geverifieerd en in orde bevonden.

3.         De beoordeling

Door en namens klager wordt verzocht in de gelegenheid te worden gesteld het beroep mondeling toe te lichten. De beroepscommissie wijst dit verzoek af, nu zij zich op basis van de stukken voldoende ingelicht acht op het beroep te beslissen. Klager is in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren, wegens diefstal met geweld en afpersing. Tegen deze uitspraak heeft klager hoger beroep ingesteld. De fictieve einddatum van klagers detentie is bepaald op 7 juni 2019. Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Vooropgesteld dient te worden dat bij verzoeken tot algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde om zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds het algemeen belang van – onder meer – de orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf. Klagers verzoek om algemeen verlof is onder meer afgewezen vanwege het risico van ongewenste confrontatie met slachtoffers van of anderszins betrokkenen bij het door klager gepleegde misdrijf. Naar het oordeel van de beroepscommissie is dit niet, althans onvoldoende, onderbouwd, zodat deze omstandigheid in redelijkheid niet aan de bestreden beslissing ten grondslag kan worden gelegd. Hierbij is mede in aanmerking genomen dat het Informatiepunt Detentieverloop op 5 november 2018 de slachtoffers heeft aangeschreven en dat daarop geen reactie is ontvangen. De beroepscommissie is evenwel van oordeel dat nagenoemde omstandigheden een contra-indicatie vormen voor verlofverlening en dat deze, ondanks de positieve adviezen van de vrijhedencommissie en het mdo, een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigen. Blijkens het reclasseringsadvies van 3 september 2018 wordt het recidiverisico en het risico op het zich onttrekken aan voorwaarden ingeschat als gemiddeld tot hoog. Klager wenst zich niet aan eventuele voorwaarden te conformeren en zegt niet aan begeleiding of behandeling te willen meewerken. Op grond van klagers delictsgeschiedenis ten aanzien van eerder door hem gepleegde geweldsdelicten wordt het risico op letselschade als gemiddeld ingeschat. Klager ervaart problemen ten aanzien van zijn financiën, drugsgebruik en cognitieve vaardigheden en denkwijzen. Verder heeft de advocaat-generaal negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, omdat sprake is van (onbehandelde) psychische klachten en onduidelijk is op welke wijze het recidiverisico wordt ingeperkt. Gelet op het voorgaande kan de beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder a, b, c en e van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van M.G. Bikker, secretaris, op 5 maart 2019.

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven