Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/2287/GB, 10 maart 2019, beroep
Uitspraakdatum:10-03-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:         R-18/2287/GB

Betreft:            [klager]            datum: 10 maart 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.C. Pedrotti, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 22 november 2018 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,en van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot overplaatsing naar de locatie Sittard afgewezen.

2.         De feiten

Klager is sinds 17 november 2006 gedetineerd. Hij verblijft in de penitentiaire inrichting (p.i.) Ter Apel.

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.

Klagers raadsvrouw verwijst naar de eerdere beslissing van de RSJ (RSJ 12 oktober 2018, R-988) waarin klagers eerder ingediende beroep gegrond is verklaard. De bestreden beslissing is wederom gebaseerd op artikel 20b van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (de Regeling), terwijl de beroepscommissie in haar beslissing van 12 oktober 2018 gemotiveerd uiteengezet heeft dat een strikte toepassing van het bepaalde in artikel 20b van de Regeling in deze zaak niet redelijk geacht kan worden. De bestreden beslissing is ondeugdelijk gemotiveerd, omdat in klagers geval wel sprake is van een bijzondere omstandigheid die een uitzondering kan zijn op het plaatsingsbeleid. Het is van belang dat klager overgeplaatst wordt naar Sittard, zodat zijn familie uit België op bezoek kan komen. Klager ontvangt al bijna anderhalf jaar weinig tot geen bezoek en contact via Skype is niet te vergelijken met persoonlijk contact. Het recht op ‘family life’ wordt geschonden, omdat er praktisch geen mogelijkheid is voor klagers familie om hem te bezoeken in Ter Apel. De selectiefunctionaris kent onvoldoende gewicht toe aan klagers persoonlijke belangen. Er wordt ten onrechte onderscheid gemaakt tussen gedetineerde vreemdelingen en niet-vreemdelingen. Klagers raadsvrouw wenst te worden gehoord.

3.2.      De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.

Vaststaat dat de detentie in Ter Apel mede dienstbaar wordt gemaakt aan de voorbereiding tot terugkeer naar het land van herkomst. Anderzijds is de detentie in de locatie Sittard, alsmede in het regime van beperkte gemeenschap van de andere inrichtingen dan die van de p.i. Ter Apel, gericht op resocialisatie en re-integratie binnen de Nederlandse maatschappij. Dit in overeenstemming met de Pbw. Gelet op klagers verblijfsstatus als vreemdeling, komt hij niet in aanmerking voor terugkeer in de Nederlandse maatschappij. Als klager toch in een inrichting wordt geplaatst waarbinnen het beleid gericht is op terugkeer in de Nederlandse maatschappij, zal hij - niet alleen in afwijking van de andere gedetineerden niet in aanmerking komen voor activiteiten die gericht zijn op resocialisatie en vrijheden - maar ontneemt hij daarmee deze plek voor een gedetineerde die, gelet op zijn verblijfsstatus, na detentie wel terug zal keren in de Nederlandse maatschappij en daarop voorbereid dient te worden. Voorts blijkt dat klager vanaf zijn plaatsing in de p.i. Ter Apel op 21 oktober 2014 tot 1 juli 2017 wel bezoek heeft ontvangen. Het is onduidelijk waarom de reistijd na tweeëneenhalf jaar opeens een reden zou zijn om klager niet meer te bezoeken. Dat klager er zelf voor kiest om geen contact met zijn familie te onderhouden via Skype, maakt daarmee niet dat de bezoekproblemen een selectiecriterium vormen.

4.         De beoordeling

4.1.      Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. De beroepscommissie wijst dit verzoek af, nu enige onderbouwing daarvoor ontbreekt. Zij acht zich voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen.

4.2.      In haar eerdere uitspraak, RSJ 12 oktober 2018, R-988, overwoog de beroepscommissie als volgt met betrekking tot klagers verzoek tot overplaatsing naar de locatie Sittard: “De einddatum van klagers detentie is thans bepaald op 10 april 2032. Gelet daarop en op hetgeen hiervoor is vermeld omtrent de achtergrond en het doel van artikel 20b van de Regeling, is de beroepscommissie van oordeel, zoals eerder door de beroepscommissie is geoordeeld (RSJ, 17/3474/GB, 26 juni 2018) dat een strikte toepassing van het plaatsingsbeleid van artikel 20b, eerste lid, van de Regeling in klagers geval vooralsnog niet redelijk kan worden geacht, nu het vertrek uit Nederland en de terugkeer naar het land van herkomst voor klager vele jaren nog niet aan de orde zal zijn. Klager zal immers na zijn detentie in Nederland worden overgeleverd aan België om daar een gevangenisstraf van zeven jaren te ondergaan. Een selectie voor een inrichting waarin de detentie mede dienstbaar wordt gemaakt aan de voorbereidingen op het vertrek uit Nederland en de terugkeer naar het land van herkomst is vooralsnog dan ook niet van toepassing.” Ten aanzien van het ontvangen van bezoek door klager constateert de beroepscommissie dat uit de door de selectiefunctionaris verstrekte inlichtingen blijkt dat klager sinds 1 juli 2017 geen familiebezoek meer heeft ontvangen in de p.i. Ter Apel. Tijdens klagers verblijf in de locatie Sittard ontving hij wekelijks bezoek van familie en vrienden. Gelet op het voorgaande moet de op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. […]

4.3.      De beroepscommissie is, na bestudering van het onderhavige dossier waaronder de reactie van de selectiefunctionaris van 13 december 2018, van oordeel dat de bestreden beslissing onredelijk en onbillijk is. Hiertoe overweegt zij als volgt.

4.4.      In de toelichting bij artikel 20b staat, voor zover hier relevant, het volgende (Stcrt. 2009, nr. 56):
Deze groep [strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen] onderscheidt zich in die mate van andere (groepen) gedetineerden dat zij in beginsel na het ondergaan van hun straf niet in de Nederlandse samenleving zullen terugkeren. Dit rechtvaardigt een beleid waarbij deze groep wordt geselecteerd voor een inrichting waarin de detentie mede dienstbaar wordt gemaakt aan de voorbereidingen op het vertrek uit Nederland en de terugkeer naar het land van herkomst. De bijzondere opvang zorgt ervoor dat voldoende ruimte kan worden geboden aan de activiteiten van de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V) en andere (keten)partners die een rol spelen bij het realiseren van het vertrek uit Nederland en de terugkeer naar het land van herkomst. […] Bovendien brengt een start van de werkzaamheden van de DT&V reeds tijdens de strafrechtelijke detentie van de vreemdeling met zich mee, dat deze niet (meer) plaats behoeven te vinden tijdens een eventuele vreemdelingenbewaring na detentie. Daarmee wordt intrinsiek de duur bekort van de vrijheidsbeneming van de vreemdeling op bestuursrechtelijke gronden, hetgeen recht doet aan het ultimum remedium-karakter van de vreemdelingenbewaring. […] Het tweede lid van artikel 20b maakt het mogelijk om inrichtingen te bestemmen voor strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen met een strafrestant van ten minste vier maanden, en die met een strafrestant van minder dan vier maanden. Dit onderscheid is zinvol omdat in de laatste fase van de detentie de werkzaamheden van de DT&V en de concrete voorbereidingen op het vertrek van de gedetineerde meer centraal zullen staan in het te voeren regime en dagprogramma binnen de inrichting voor strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen. […] Opgemerkt kan worden dat de DT&V zitting heeft in het gedetineerdenberaad en in dat kader voorstellen kan doen voor een bepaald programma voor een gedetineerde, met bijvoorbeeld specifiek op terugkeer gerichte activiteiten, dat de resocialisatie in het land van herkomst ten goede komt. […] Artikel 20b laat onverlet dat plaatsing van een strafrechtelijk gedetineerde vreemdeling op een afdeling of in een inrichting met een andere bestemming voorrang kan hebben. Het vierde lid maakt duidelijk dat dit in ieder geval zo is indien plaatsing op de terroristenafdeling (artikel 20a) is geïndiceerd. Het kan echter ook gaan om vrouwelijke gedetineerden, voor wie plaatsing in een voor vrouwen bestemde inrichting is aangewezen, gedetineerden die niet gemeenschapsgeschikt zijn, extreem vluchtgevaarlijk zijn, beheersproblemen veroorzaken of zorg nodig blijken te hebben die alleen elders voorhanden is. De voorbereiding op het vertrek uit Nederland vindt dan vanuit een dergelijke inrichting plaats.”

4.5.      Uit deze toelichting concludeert de beroepscommissie het volgende. Artikel 20b van de Regeling heeft tot doel de activiteiten van de DT&V en (keten)partners rond het vertrek van de gedetineerde te vergemakkelijken, de (bestuursrechtelijke) vreemdelingbewaring te verkorten en bij te dragen aan de resocialisatie van de gedetineerde in het land waarnaartoe deze zal worden uitgezet. In het tweede lid wordt onderkend dat het strafrestant verschil maakt met betrekking tot de voorbereidingen die de DT&V heeft te verrichten. Het (thans) derde lid voorziet in de mogelijkheid af te wijken van het artikel, wanneer plaatsing in een andere inrichting aangewezen is. De daarop volgende opsomming in de toelichting dient kennelijk niet als limitatief te worden opgevat, wat reeds volgt uit het feit dat in de wettekst slechts één voorbeeld wordt beschreven waarin in ieder geval moet worden afgeweken van het artikel.

4.6.      Een en ander neemt niet weg dat sprake moet zijn van uitzonderlijke omstandigheden, voordat wordt afgeweken van het bepaalde in (het eerste lid van) artikel 20b van de Regeling. Dit heeft de beroepscommissie al meermaals tot uitdrukking gebracht in eerdere uitspraken (zie recent bijvoorbeeld RSJ 27 november 2018, R-18/1685/GB en RSJ 10 juli 2018, R-94).

4.7.      De beroepscommissie heeft in haar eerdere uitspraak, weergegeven onder 4.2., (impliciet) geoordeeld dat ten aanzien van klager sprake is van uitzonderlijke omstandigheden. Dit betreffen klagers lange strafrestant, het uitblijven van bezoek van zijn familie en het feit dat klager, nadat zijn detentie in Nederland is beëindigd, overgedragen zal worden aan de Belgische autoriteiten voor het ondergaan van een gevangenisstraf van zeven jaar. Gelet op het onder 4.4. overwogene, is dit oordeel in lijn met het doel en de voorziene afwijkingen van artikel 20b van de Regeling, zoals die naar voren komen in de toelichting bij dat artikel. Klagers lange strafrestant betekent immers een vooralsnog beperkte rol van de voorbereidingen van DT&V, terwijl klager en zijn familie een groot en rechtens te respecteren belang hebben om elkaar te zien.

4.8.      Van enige omstandigheid die noopt tot een ander oordeel dan op 12 oktober 2018 is niet gebleken. Het aangedragen argument dat klager in een reguliere p.i. een plek bezet zal houden voor een gedetineerde, die zich dient te richten op resocialisatie en re-integratie in de Nederlandse maatschappij, acht de beroepscommissie – gelet op klagers persoonlijke belangen en lange strafrestant – onvoldoende zwaarwegend.

4.9.      Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren, de bestreden beslissing vernietigen en, gelet op de wetswijziging van 1 januari 2019, Stb. 2018, 498, de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister) opdragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. Zij ziet voorts aanleiding aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. De hoogte hiervan stelt zij vast op € 75,=.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt de Minister op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 75,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, mr. A.T. Bol en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van J.A. van der Veen, secretaris, op 10 maart 2019.

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven