Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/2172/GB, 27 februari 2019, beroep
Uitspraakdatum:27-02-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

             

Nummer:         R-18/2172/GB

Betreft:            [klager]            datum: 27 februari 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. de Reus, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 7 november 2018 genomen beslissing van de selectiefunctionaris, alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.  Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) afgewezen.

2.         De feiten

Klager is sinds 24 augustus 2017 gedetineerd. Hij verblijft in de gevangenis van de locatie Zwolle Zuid 1.

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.

De bestreden beslissing is onvoldoende gemotiveerd. De selectiefunctionaris benoemt de aan klager opgelegde disciplinaire straffen en een negatief advies van het Openbaar Ministerie (OM), maar niet blijkt op grond van welk criterium, zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (de Regeling), klagers verzoek is afgewezen. Ten aanzien van het negatieve advies van het OM merkt klager op dat uit het selectieadvies van de locatie Zwolle Zuid 1 volgt dat klager zich positief inzet voor zijn resocialisatie. Hij is aangemeld voor een training ‘cognitieve vaardigheden’ en hij volgt een interne opleiding in de gevangenis. Klager is inmiddels vanuit het basisprogramma gepromoveerd naar het plusprogramma De politie heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen klagers verlof. De reclassering heeft positief geadviseerd op het door klager opgegeven verlof en heeft het recidiverisico als ‘gemiddeld’ beoordeeld. Niet valt in te zien op welke wijze aan klagers verlof onaanvaardbare risico’s zouden kleven, mede omdat er een locatieverbod voor Zwolle is geadviseerd.

3.2.      De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.

Ingevolge artikel 3, tweede lid van de Regeling zijn gedetineerden die het basisprogramma verblijven uitgesloten van een plaatsing in een b.b.i. Op 30 juli 2018 is klager gedegradeerd. Dit betreft een beslissing van de directeur, het is niet aan de selectiefunctionaris om hierover te oordelen. Tegen de degradatiebeslissing is door klager op 3 oktober 2018 beklag ingesteld. De commissie van toezicht heeft tot op heden nog geen uitspraak gedaan over deze klacht. De selectiefunctionaris gaat er vanuit dat klager, ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing, terecht verbleef in het basisprogramma. Dat klager inmiddels is gepromoveerd naar het plusprogramma, positief gedrag heeft laten zien en er tevens positieve adviezen zijn, doet hieraan niet af. De bestreden beslissing is op juiste gronden genomen. Klager heeft inmiddels een verzoek ingediend voor plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) met aansluitend deelname aan een penitentiair programma (p.p.). Op dit verzoek is nog niet beslist.

4.         De beoordeling

4.1.      Op grond van artikel 3 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden kunnen in een beperkt beveiligde inrichting gedetineerden worden geplaatst die een beperkt vlucht- en maatschappelijk risico vormen, een strafrestant hebben van maximaal achttien maanden, beschikken over een aanvaardbaar verlofadres en die zijn gepromoveerd (wijziging van de Regeling met ingang van 1 maart 2014, Stcrt. 2014, nr. 4617).

4.2.      De beslissing tot afwijzing van het verzoek van klager te plaatsen in een b.b.i. is niet onbegrijpelijk, nu uit de stukken van de selectiefunctionaris volgt dat klager op 30 juli 2018 gedegradeerd is naar het basisprogramma en dit op 7 november 2018 ook nog het geval was. Daarnaast heeft het OM negatief geadviseerd over klagers plaatsing in een b.b.i., vanwege het hoge recidiverisico en omdat er beperkt inzicht is in klagers persoonlijkheid. Klager voldoet dus niet aan de gestelde eisen voor plaatsing in een b.b.i. De beslissing van de selectiefunctionaris kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, mr. A.T. Bol en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van J.A. van der Veen, secretaris, op 27 februari 2019.

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven