Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/1859/TA en R-18/1886/TA, 22 maart 2019, beroep
Uitspraakdatum:22-03-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer: R-18/1859/TA en R-18/1886/TA

betreft: [klager] datum: 22 maart 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van de bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften van […], verder te noemen klager, ingediend door mr. N. Heidanus  (R-18/1859/TA)  en van het hoofd van FPC Dr. S. van Mesdag, verder te noemen de inrichting (R-18/1886/TA), gericht tegen een uitspraak van 26 september 2018 van de alleensprekende beklagrechter bij FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen, verder te noemen de inrichting, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Ter zitting van de beroepscommissie van 13 februari 2019, gehouden in Justitieel Complex Zaanstad,  zijn gehoord klager, bijgestaan door een kantoorgenoot van zijn  raadsman, mr. S.O. Roosjen, en namens het hoofd van FPC Dr. S. van Mesdag, […], juridisch medewerker bij voormelde tbs-inrichting. Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter

Het beklag betreft de beslissing tot verlenging van een maatregel van afzondering voor de duur van vier weken, met ingang van 3 april 2018 (Me-2018-000097). De beklagrechter heeft het beklag gegrond verklaard en geen tegemoetkoming toegekend, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager verblijft op de zeer intensieve en specialistische zorgafdeling (ZISZ), heeft de EVBG-status en hij wordt sinds zijn verblijf in de inrichting in afzondering verpleegd. Het hoofd van de inrichting ziet geen mogelijkheid om de afzondering te beëindigen en heeft dan ook beroep ingesteld tegen de uitspraak van de beklagrechter. Klager heeft een lange geschiedenis. Zijn vorige tbs-maatregel is voorwaardelijk beëindigd. Klager heeft na de voorwaardelijke beëindiging het indexdelict gepleegd, waarna de huidige tbs-maatregel is opgelegd. Daarnaast heeft klager een geschiedenis van ontsnappingen en pogingen daartoe, waarbij hij extreem vindingrijk is gebleken. Klager is verder vriendelijk in de omgang, intelligent en niet extreem beheersgevaarlijk. In afzondering beschikt klager over een summiere inventaris. Tijdens de beginperiode van klagers opname in de inrichting, september 2016 tot begin 2017, waren er concrete signalen die duidden op de voorbereiding van een ontsnapping. Daarna zijn er niet meer hele concrete signalen geweest, maar  wel zaken waarbij vraagtekens gezet kunnen worden, zoals gebouwelijke onregelmatigheden. Vrij recent zijn ook zaken in klagers ruimte aangetroffen die niet zijn toegestaan bij klager, zoals pakjes en papieren bekers. Ook was klagers radiator kapot, maar dit heeft klager niet gemeld. Genoemde omstandigheden kunnen misschien niet direct gerelateerd worden aan een ontsnappingspoging, maar er worden wel vraagtekens bij gezet door de inrichting. Het hoofd van de inrichting is van mening dat de beklagrechter voorbij is gegaan aan het vermogen van klager tot jarenlange schijnaanpassing in het kader van psychopathie. Dit heeft in het verleden geleid tot beëindiging van zijn eerder opgelegde tbs-maatregel, met het plegen van een zeer ernstig delict tot gevolg. Er is, gezien deze recidive, geen enkele reden om aan te nemen dat de problematiek gedurende klagers opnames in tbs-instellingen ook daadwerkelijk is behandeld. Het is niet gelukt met klager een vertrouwensband op te bouwen. Het behandelteam acht dit inmiddels ook niet meer mogelijk. Het gebrek aan vertrouwen, in combinatie met de zeer ernstige pathologie, het aanhoudende recidive- en ontvluchtingsgevaar, maakt dat er geen aanknopingspunten zijn om de vrijheden van klager te verruimen. In dit kader is er dan ook een longstaystatus aangevraagd en verkregen. Klager zal geplaatst worden in de extra beveiligde longstayvoorziening van FPC De Pompestichting te Vught, maar daar moet eerst plek zijn. Omdat het hoofd van de inrichting uiteraard inziet dat de omstandigheden waaronder klager wordt verpleegd zeer onwenselijk zijn, zijn diverse interne en externe personen en instanties verzocht om te onderzoeken of hij ook op een andere, minder ingrijpende, wijze verpleegd zou kunnen worden. In dit kader is er destijds voorafgaand aan de overplaatsing van klager naar de inrichting uitgebreid overleg geweest met de penitentiaire inrichting Vught en het GRIP-team over het benodigde beveiligingsniveau en dus de opgelegde afzonderingsmaatregel. Intern is er uitvoerig gekeken naar de ingewikkelde situatie van klager door de directeur behandelzaken, de eerste geneeskundige, de afdeling diagnostiek en niet bij de behandeling betrokken psychologen tijdens een behandelevaluatieberaad. Voorts is de casus besproken in het landelijk EVBG-overleg. In het kader van de aanvraag longstaystatus is klager daarnaast gezien door twee pro Justitia-rapporteurs die vervolgens hun bevindingen hebben voorgelegd aan de Landelijke Adviescommissie Plaatsing. Daarnaast heeft het Ministerie van Justitie en Veiligheid ingestemd met de afzondering, nu het ministerie het hoofd van de inrichting maandelijks machtigt de afzondering te verlengen. Nu geen van de bovengenoemde partijen een alternatief voor de situatie van klager ziet, zet het hoofd van de inrichting dan ook vraagtekens bij de inhoudelijke grondslag waarop de beklagrechter tot zijn beslissing is gekomen. Het hoofd van de inrichting is van mening dat klager momenteel niet anders verpleegd kan worden dan in afzondering. Indien het beroep van het hoofd van de inrichting door de beroepscommissie ongegrond wordt verklaard dan wordt dit als een heel groot probleem gezien en zal waarschijnlijk een onmiddellijk verzoek tot uitplaatsing van klager worden gedaan. Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven –toegelicht. Klagers beroep is gericht tegen het niet toekennen van een tegemoetkoming naar aanleiding van de gegrondverklaring van zijn beklag. Klager verblijft inmiddels ruim 28 maanden in afzondering. Ook na de uitspraak van de beklagrechter is de inrichting doorgegaan met het afzonderen van klager. Hoe langer de afzondering duurt, hoe strenger de toetsing voor wat betreft de noodzaak zou moeten zijn. De laatste incidenten dateren van september 2016 en nadien hebben zich geen incidenten meer voorgedaan. Klager is voorts van mening dat zijn longstaystatus geen reden kan vormen de afzonderingsmaatregel keer op keer te verlengen. Evenmin betekent de machtiging van het Ministerie dat de maatregel rechtmatig is. Klager wordt onder erbarmelijke omstandigheden verpleegd en verblijft in een soort grot zonder uitzicht en met weinig daglicht. Hij heeft nooit een kans gekregen om te laten zien dat hij bereid was behandeld te worden en een goede samenwerking aan te gaan. Alles wat klager doet, hoe onschuldig ook, wordt gegoten in het frame dat klager ooit een vluchtpoging heeft ondernomen uit de p.i. Vught. Klager wil dolgraag naar een andere ruimte. Hij wil aantonen dat hij van goede wil is, maar alles wat hij doet wordt negatief uitgelegd en gezien als een schijnaanpassing in het kader van psychopathie. Klager is van mening dat er ook andere, meer humanere, manieren zijn om hem te monitoren.

3.         De beoordeling

Op grond van artikel 34, eerste lid, Bvt is het hoofd van de inrichting bevoegd een verpleegde af te zonderen of te separeren, indien dit noodzakelijk is met het oog op een belang als bedoeld in artikel 32, eerste lid, Bvt. In artikel 32, eerste lid, Bvt zijn genoemd het belang van bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de verpleegde voor de veiligheid van anderen dan de verpleegde of de algemene veiligheid van personen of goederen, het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting en de afwending van ernstig gevaar voor de gezondheid van de verpleegde. De beroepscommissie stelt vast dat klager sinds 20 september 2016 in FPC Dr. S. van Mesdag verblijft ter uitvoering van een tweede tbs-maatregel. De beroepscommissie stelt voorts op basis van de stukken vast dat klager in de jaren negentig meerdere keren is ontvlucht en pogingen daartoe heeft ondernomen. Op 22 juni 2001 werd klagers eerste tbs-maatregel voorwaardelijk beëindigd en op 7 september 2006 pleegde klager het indexdelict (verkrachting, vrijheidsberoving en doodslag op een 15-jarig meisje). Van 30 juli 2007 tot 4 februari 2013 verbleef klager in de Extra Beveiligde Inrichting van de penitentiaire inrichting Vught (EBI). Aansluitend verbleef hij kortdurend in een Penitentiair Psychiatrisch Centrum, maar vanwege een nieuwe ontvluchtingspoging werd hij teruggeplaatst in de EBI. Ook vanuit de EBI heeft klager ontvluchtingspogingen ondernomen. Voor klagers plaatsing in FPC Dr. S. van Mesdag is aan klager de EVBG-status toegekend. Na overleg met diverse partijen is beslist klager op de ZISZ-unit te plaatsen en tevens aan hem een afzonderingsmaatregel op te leggen. Voorts volgt uit het verhandelde ter zitting dat aan klager inmiddels de longstaystatus is toegekend. Klager staat op de wachtlijst voor plaatsing op de high security afdeling van FPC De Pompestichting, locatie Vught. Ten aanzien van het beroep van het hoofd van de inrichting overweegt de beroepscommissie als volgt. Gezien klagers verleden met meerdere ontvluchtingen dan wel pogingen daartoe en het plegen van een zeer ernstig delict na de voorwaardelijke beëindiging van de eerdere aan klager opgelegde tbs-maatregel, begrijpt de beroepscommissie het dilemma van de inrichting. Het voorgaande laat echter onverlet dat inmiddels ruim twee jaar zijn verstreken sinds de laatste concrete aanwijzingen waaruit blijkt dat klager bezig is met het treffen van voorbereidingen voor een ontvluchting. Hoewel klager inmiddels de longstaystatus heeft en hij op de wachtlijst staat voor plaatsing in de longstayvoorziening van FPC De Pompestichting te Vught, is niet te zeggen wanneer overplaatsing zal kunnen plaatsvinden. Dit gegeven maakt dat naar het oordeel van de beroepscommissie sprake is van een uitzichtloze situatie waarin perspectief volledig ontbreekt. Hoewel de beroepscommissie zich ten aanzien van klager zeker vergaande controles kan voorstellen, is zij met de beklagrechter van oordeel dat de beslissing tot verlenging van de afzonderingsmaatregel, gelet op de zeer lange duur daarvan, het sinds ruim twee jaar ontbreken van concrete aanwijzingen die duiden op een poging tot ontvluchting en de omstandigheid dat momenteel ieder perspectief voor klager ontbreekt,  als onredelijk en onbillijk dient te worden aangemerkt. Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie dan ook het beroep van het hoofd van de inrichting ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagrechter bevestigen. Ten aanzien van het beroep van klager – gericht tegen de beslissing van de beklagrechter om geen tegemoetkoming toe te kennen –, overweegt de beroepscommissie dat zij zich niet kan verenigen met de beslissing geen tegemoetkoming toe te kennen. De beroepscommissie ziet aanleiding klager alsnog een tegemoetkoming toe te kennen en zal het beroep gegrond verklaren. Nu de bestreden beslissing ziet op verlenging van de afzonderingsmaatregel voor de duur van vier weken, bepaalt de beroepscommissie de hoogte van de tegemoetkoming op € 280,=.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep van het hoofd van de inrichting ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter. De beroepscommissie verklaart het beroep van klager gericht tegen het niet toekennen van een tegemoetkoming gegrond en vernietigt de uitspraak van de beklagrechter in zoverre. Zij bepaalt de aan klager toekomende tegemoetkoming op € 280,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, prof. dr. H.J.C. van Marle en mr. J.M.L. Niederer, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 22 maart 2019                                               

 

 

            secretaris         voorzitter

 

 

Naar boven