nummer: R-18/1353/GA
betreft: [klager] datum: 26 maart 2019
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. P.A.J. van Putten, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 9 mei 2018 van de alleensprekende beklagrechter bij het Justitieel Complex Zaanstad, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. De beroepscommissie heeft de directeur van bovengenoemde inrichting in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter. Het beklag betreft :
a. de beslissing van 16 februari 2018 tot afwijzing van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van incidenteel verlof (ZS-JH-2018-92); en
b. de beslissing van de directeur een familiebezoek (bezoek zonder toezicht) op 3 februari 2018 te annuleren (ZS-JH-2018-93). De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten
Door en namens klager is het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
a. Klager verzoekt om incidenteel verlof teneinde zijn pasgeboren dochter te bezoeken. De beklagrechter heeft ten onrechte geoordeeld dat de directeur dit verzoek op juiste gronden heeft afgewezen. Er was geen sprake van dreiging. Daarnaast is klagers partner bij klager de dag voorafgaand aan haar bevalling op bezoek geweest. Het was haar wens dat klager bij de geboorte van zijn dochter aanwezig zou zijn.
b. Ten tijde van de beslissing van de directeur om het familiebezoek te annuleren was het onduidelijk of sprake was van een contactverbod tussen klager en zijn partner. De directeur heeft het advies van de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) en de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) ten onrechte in zijn beslissing doen meewegen. Deze adviezen gaan in tegen de uitdrukkelijk wens van klager en zijn partner. De directeur heeft het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
a. Gelet op de onderliggende stukken en de uitgebrachte adviezen kon niet worden uitgesloten dat sprake was van dreiging.
b. Aan de beslissing om het familiebezoek niet door te laten gaan, zijn de adviezen van de GGD en de RvdK ten grondslag gelegd. De omstandigheid dat het advies van de RvdK tegen de uitdrukkelijke wens van klagers partner ingaat, maakt dat niet anders. Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht. De vrijhedencommissie heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Het Openbaar Ministerie (OM) heeft aangegeven bezwaar te hebben tegen een bezoek van klager aan zijn pasgeboren kind. Nu klager is gedetineerd in verband met verdenking van huiselijk geweld en zich zowel verbaal als fysiek agressief jegens het toen nog ongeboren kind heeft uitgelaten, is een bezoek niet wenselijk en niet veilig.
3. De beoordeling
Door en namens klager wordt verzocht in de gelegenheid te worden gesteld het beroep nader mondeling toe te lichten.
De beroepscommissie wijst dit verzoek af, nu zij zich op basis van de stukken voldoende ingelicht acht op het beroep te beslissen. Ten aanzien van klacht a. overweegt de beroepscommissie het volgende. Klager was gedetineerd in verband met de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van in totaal 180 dagen. Op 7 augustus 2018 is klager in vrijheid gesteld. Ingevolge artikel 21 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) kan incidenteel verlof worden verleend voor het bijwonen van gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer van de gedetineerde, waarbij zijn aanwezigheid noodzakelijk is. Op grond van artikel 22 van de Regeling dient ten aanzien van de te bezoeken persoon vast te staan dat de beweerde band bestaat en de relatie hecht is. Artikel 26 van de Regeling bepaalt dat incidenteel verlof kan worden verleend voor een kraambezoek aan de levenspartner van de gedetineerde en het pasgeboren kind. Behoudens medische complicaties vindt het kraambezoek binnen veertien dagen na de bevalling plaats. Klager verzoekt om incidenteel verlof teneinde zijn pasgeboren dochter te bezoeken. Het OM heeft te kennen gegeven dat klager in verband met verdenking van huiselijk geweld is gedetineerd en zich zowel verbaal als fysiek agressief jegens het toen nog ongeboren kind heeft uitgelaten. Uit de inlichtingen van de RvdK en de GGD is gebleken dat klager in strijd met een aan hem opgelegd contactverbod zijn partner (veelvuldig) heeft gecontacteerd en haar heeft bedreigd. Hoewel dit contactverbod tot eind januari 2018 van kracht was, adviseert de GGD negatief ten aanzien van contact tussen klager en zijn partner. In het licht van het voorgaande staat evenmin vast of klager over een aanvaardbaar verlofadres beschikt. Daargelaten of sprake is van een relatie als bedoeld in de Regeling, is de beroepscommissie van oordeel dat voornoemde omstandigheden een forse contra-indicatie vormen voor verlofverlening en dat deze een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigen. Daarom kan de beslissing van de directeur, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder b, f, g en j van de Regeling, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagrechter zal worden bevestigd met aanvulling van de gronden. Hetgeen in beroep ten aanzien van klacht b. is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter, met uitzondering van de overweging van de beklagrechter dat bezoek zonder toezicht geen recht van de gedetineerde is. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake klacht a. ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met wijziging van de gronden. De beroepscommissie verklaart het beroep inzake klacht b. ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met wijziging van de gronden.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van M.G. Bikker, secretaris, op 26 maart 2019.
secretaris voorzitter