Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ S-19/1341/SGA, 26 maart 2019, schorsing
Uitspraakdatum:26-03-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          : S-19/1341/SGA

Betreft : [verzoeker]    datum: 26 maart 2019

 

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. W.B.O. van Soest, namens […], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichting (p.i.) Dordrecht.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 20 maart 2019, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf van tien dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, ingaande op 20 maart 2019 om 10.17 uur en eindigend op 30 maart 2019 om 10.17 uur, wegens het aantreffen van contrabande (USB-stick) in verzoekers cel.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 20 maart 2019 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 22 en 25 maart 2019.

 

1.         De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.

Uit de schriftelijke inlichtingen van de directeur, waaronder het schriftelijk verslag van 19 maart 2019, volgt dat tijdens een bijzondere celinspectie in verzoekers meerpersoonscel contrabande is aangetroffen, te weten een USB-stick. Verzoeker ontkent dat hij iets wist van de aanwezigheid van USB-stick en stelt dat zijn celgenoot heeft erkend dat het van hem is. Uit de schriftelijke inlichtingen van de directeur volgt dat verzoeker tijdens het horen enkel heeft gezegd: ‘ik weet van niets’. Verzoekers celgenoot heeft erkend dat de USB-stick van hem is, maar hij heeft niet aangegeven hoe hij in het bezit van de USB-stick is gekomen. Om die reden houdt de directeur beide gedetineerden verantwoordelijk voor het aantreffen van de USB-stick. Uit de stukken blijkt niet waar in de cel de USB-stick is aangetroffen. De directeur is gevraagd daarover nadere informatie te verstrekken. Het antwoord was ‘de celcontrole is door het LBB uitgevoerd, het personeel heeft het rapport geschreven maar niet doorgekregen waar de USB-stick is gevonden’.

De voorzitter, voorlopig oordelend, overweegt dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat verzoeker daadwerkelijk op de hoogte is geweest van de aanwezigheid van de USB-stick op de meerpersoonscel nu niet duidelijk is waar de USB-stick precies is aangetroffen en verzoekers celgenoot heeft erkend dat de USB-stick zijn eigendom was. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter is de opgelegde straf dan ook onredelijk. Gelet op het vorenstaande zijn er termen aanwezig voor toewijzing van het verzoek.

 

2.         De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende beklag zal hebben beslist.

 

Aldus gedaan door mr. J.D. den Hartog, voorzitter, in tegenwoordigheid van J.A. van der Veen, secretaris, op 26 maart 2019.

 

 

 

 

secretaris         voorzitter

 

Naar boven