Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ S-19/1346/SGA, 27 maart 2019, schorsing
Uitspraakdatum:27-03-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          : S-19/1346/SGA

Betreft : [verzoeker]    datum: 27 maart 2019

 

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van,  […], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichting (p.i.) Dordrecht.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 20 maart 2019, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf van tien dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, ingaande op 20 maart 2019 om 10.15 uur en eindigend op 30 maart 2019 om 10.15 uur, wegens het aantreffen van contrabande (USB-stick) in verzoekers cel.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 22 maart 2019 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 23 maart 2019.

 

1.         De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval.

 

Uit de schriftelijke inlichtingen van de directeur, waaronder het schriftelijk verslag van 19 maart 2019, volgt dat tijdens een bijzondere celinspectie in verzoekers meerpersoonscel contrabande is aangetroffen, te weten een USB-stick. Verzoeker heeft erkend dat de USB-stick van hem is. De directeur stelt een USB-stick gelijk aan de in de Sanctiekaart 2016 genoemde ‘sim-kaart of een GSM’, omdat het een datadrager betreft. Verzoeker is conform de Sanctiekaart bestraft. Verzoeker stelt dat de opgelegde straf niet in lijn is met het in de Sanctiekaart genoemde ‘voorwerp, wel of geen gevaar voor de orde, rust en veiligheid in de inrichting’ en acht de opgelegde straf te zwaar.

Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter kan een USB-stick in beginsel niet aangemerkt worden als een ‘voorwerp, wel of geen gevaar voor de orde, rust en veiligheid in de inrichting’ zoals opgenomen in de Sanctiekaart. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter heeft de directeur – hoewel hij dat niet heeft gemotiveerd in de bestreden beslissing – verzoeker voor het bezit van een USB-stick in redelijkheid onderhavige straf kunnen opleggen. Gelet op het voorgaande zijn geen termen aanwezig voor toewijzing van het verzoek, nu niet op voorhand kan worden gesteld dat de beslissing van de directeur onredelijk of onbillijk moet worden geacht.

 

2.         De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek af.

 

Aldus gedaan door mr. J.D. den Hartog, voorzitter, in tegenwoordigheid van J.A. van der Veen, secretaris, op 27 maart 2019.

 

 

 

 

secretaris         voorzitter

 

 

Naar boven