Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/2113/GB, 25 februari 2019, beroep
Uitspraakdatum:25-02-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:         R-18/2113/GB

Betreft:            [klager]            datum: 25 februari 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van  […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 18 oktober 2018 genomen beslissing van de selectiefunctionaris, alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.  Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) met aansluitend deelname aan een penitentiair programma (p.p.) in het kader van een gestapeld traject afgewezen.

2.         De feiten

Klager is sinds 28 mei 2018 gedetineerd. Hij verblijft in de locatie Roermond.

3.         De standpunten

3.1.      Klager heeft het beroep als volgt toegelicht.

Klager is het niet eens met de beslissing van de selectiefunctionaris tot afwijzing van zijn verzoek tot plaatsing in een z.b.b.i. gevolgd door deelname aan een p.p. Klager geeft toe dat hij een fout heeft gemaakt, maar dat dit is gebeurd omdat hij die dag zijn opa heeft  begraven en klager het heel zwaar had.

3.2.      De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.

De selectiefunctionaris begrijpt dat klager verdriet heeft gehad van het overlijden van zijn opa, maar dat klager juist toen zijn verantwoordelijkheid had moeten nemen voor zijn gedrag. Dit heeft hij nagelaten door tijdens zijn verlof drugs te gebruiken. Dit was de tweede keer in korte tijd dat klager drugs heeft gebruikt tijdens zijn detentie. Omdat klager onbetrouwbaar is gebleken met betrekking tot het nakomen van afspraken en het vermoeden bestaat dat het toekennen van meer vrijheden juist zal leiden tot meer drugsgebruik, is klagers verzoek terecht afgewezen.

4.         De beoordeling

4.1.      Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) kunnen in zeer beperkt beveiligde inrichtingen of afdelingen gedetineerden worden geplaatst die een te verwaarlozen vlucht- of maatschappelijk risico vormen, aan wie een vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd, die in geval de veroordeling onherroepelijk is ten minste de helft van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan dan wel in geval de veroordeling nog niet onherroepelijk is een tijd in voorlopige hechtenis hebben doorgebracht waarvan de duur ten minste gelijk is aan de helft van de opgelegde gevangenisstraf, die beschikken over een aanvaardbaar verlofadres, die een strafrestant hebben van ten minste zes weken en ten hoogste zes maanden en die zijn gepromoveerd. Op grond van het derde lid van de Regeling kunnen in afwijking van het eerste lid tevens voor plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting of afdeling in aanmerking komen, gedetineerden ten aanzien van wie een door de selectiefunctionaris akkoord bevonden voorstel voor deelname aan een penitentiair programma aanwezig is. Het verblijf in de zeer beperkt beveiligde inrichting direct voorafgaande aan de plaatsing in het penitentiair programma duurt maximaal zes maanden.

4.2.      Bij de plaatsing in zeer beperkt en beperkt beveiligde inrichtingen speelt de beoordeling of de gedetineerde geschikt is tot terugkeer in de samenleving, een belangrijke rol. Indicator bij de beoordeling daarvan is of de gedetineerde reeds eerder tijdens de huidige detentie met goed resultaat bewegingsvrijheid (onbegeleid) buiten de inrichting heeft genoten (algemeen verlof, schorsing van de preventieve hechtenis, incidenteel verlof, strafonderbreking), en of zich daarna omstandigheden hebben voorgedaan die aan deze indicator ernstig afbreuk doen. Gelet op het open karakter van de inrichting of afdeling spelen de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict en de persoonlijkheid van de gedetineerde een rol bij de beoordeling of betrokkene geschikt is voor plaatsing in een zeer beperkt of beperkt beveiligde inrichting of afdeling (Stcrt. 2000, nr. 176).

4.3.      Uit de stukken komt naar voren dat klagers detentie goed verloopt, maar dat hij op 19 augustus 2018 een disciplinaire straf opgelegd heeft gekregen voor een positieve uitslag bij een urinecontrole. Datzelfde is gebeurd op 18 oktober 2018 nadat klager tijdens een verlof drugs heeft gebruikt. Detentiefasering in de vorm van een z.b.b.i. met aansluitend deelname aan een p.p. is in dit stadium daarom nog niet aangewezen. Klager heeft immers drugs gebruikt tijdens zijn detentie. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep is dus ongegrond.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, mr. A.T. Bol en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van J.A. van der Veen, secretaris, op 25 februari 2019.

 

                 

                   secretaris                                                             voorzitter

 

Naar boven