Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/2083/GV, 5 maart 2019, beroep
Uitspraakdatum:05-03-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-18/2083/GV

betreft: [klager]            datum: 5 maart 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 17 oktober 2018 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), alsmede van de onderliggende stukken. De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.                          Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2.         De standpunten

Klager heeft het beroep als volgt – samengevat – toegelicht. Het Openbaar Ministerie (OM) heeft negatief geadviseerd, de reclassering heeft zich van advies onthouden (maar wel een plan van aanpak opgesteld) en de inrichting heeft negatief geadviseerd, maar uitsluitend omdat het OM dat ook deed. De toelichting die klagers raadsman namens klager aan de casemanager heeft gestuurd, is niet doorgestuurd naar de selectiefunctionaris. Het positieve advies van de politie wordt ook niet benoemd. De informatie van het OM wordt deels betwist en is in zoverre niet geverifieerd. Klager was al buiten met een enkelband, toen het gerechtshof hem in verband met tijdsverloop schorste. Klager kon toen dus met dezelfde verdenking, veroordeling en slachtoffers deelnemen aan een penitentiair programma (p.p.) Sindsdien is het volgende gebeurd. Klager heeft zowel uit eigen beweging als op verzoek brieven geschreven aan de slachtoffers. Hij heeft een deel van de buit terug weten te vinden en terugbezorgd aan de slachtoffers. Het gerechtshof heeft hiermee in enige mate rekening gehouden in het voordeel van klager. Anders dan het OM stelt, is klager wel aanwezig geweest bij de inhoudelijke behandeling. De schorsing was toen, op 20 april 2017, formeel ten einde. Uit niets blijkt dat de schorsing zou zijn verlengd. Dat het OM bij de einduitspraak opheffing van de schorsing heeft verzocht, doet hieraan niet af. Klager heeft niet in het buitenland verbleven, maar altijd op het adres van zijn p.p., zijn ouderlijk huis. De politie is hier nooit langs geweest. Met de beweerdelijke inspanningen om klager te arresteren valt het dus mee. Klagers gedrag in de inrichting is en was goed. Eerdere aanrakingen met justitie waren voor feiten van geheel andere orde. Klager is niet aangehouden, maar hij heeft zichzelf gemeld voor het uitzitten van zijn straf. Hij was rechtens niet verplicht zich direct na de veroordeling van het gerechtshof te melden. Doordat het OM dit beweert, heeft klager ook al twee maanden in het arrestantenregime verbleven en is tot tweemaal toe negatief beslist op zijn verlofaanvragen. De relevante uitspraken van het gerechtshof zijn in beroep overgelegd. Het is onbegrijpelijk dat de reclassering wil dat klager eerst de Cognitieve Vaardigheden-training (de CoVa-training) afrondt, omdat dit niet in het reclasseringsadvies staat, de CoVa-training niet op zo korte termijn wordt aangeboden dat klager daarna nog kan faseren en klager de CoVa-training in het kader van zijn p.p. kan volgen. Bovendien is het niet mogelijk de CoVa-training in de inrichting volgen. Gelet op de lange duur van de aan klager opgelegde gevangenisstraf en het beperkte strafrestant, dient klagers belang om zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op een terugkeer in de maatschappij zwaar te wegen. Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Op 28 november 2018 is positief beslist op klagers verzoek tot deelname aan een p.p. en vanaf 6 december 2018 neemt klager hieraan deel. Nu klager aan een p.p. wenste deel te nemen en hij tijdens de duur van dat programma niet in aanmerking komt voor algemeen verlof, is het belang aan klagers beroep komen te vervallen. Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.  De vrijhedencommissie heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, onder de voorwaarden van een locatieverbod, locatiegebod en de toepassing van elektronische controle. Het multidisciplinair overleg (mdo) heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Het OM heeft in juli 2018 negatief geadviseerd ten aanzien van een eerder door klager ingediende verlofaanvraag, vanwege de omstandigheid dat klager zich niet heeft gehouden aan de schorsingsvoorwaarden en is vertrokken naar het buitenland. Gelet op dit (uitgebreide) negatieve advies is het niet noodzakelijk bevonden ten aanzien van onderhavige verlofaanvraag het OM opnieuw om advies te vragen. De politie heeft het verlofadres geverifieerd en in orde bevonden.

3.         De beoordeling

Klager ondergaat een gevangenisstraf van zeven jaren met aftrek, wegens diefstal met geweld of bedreiging met geweld. De einddatum van zijn detentie is bepaald op 25 februari 2019. Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers vijfde verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen. Vooropgesteld dient te worden dat bij verzoeken tot algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde om zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds het algemeen belang van – onder meer – de orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf. Klager heeft zich hangende zijn strafproces niet aan de schorsingsvoorwaarden gehouden en heeft zich noch direct na de uitspraak noch op de door hem voorgestelde datum gemeld. Hoewel de schorsing van klagers voorlopige hechtenis bij vonnis van 15 mei 2017 werd opgeheven en hij zich op 20 mei 2017 had moeten melden, is klager eerst op 19 oktober 2017 weer gedetineerd. Het OM heeft in juli 2018 negatief geadviseerd ten aanzien van een eerder door klager ingediende verlofaanvraag, vanwege de omstandigheid dat klager zich niet aan de schorsingsvoorwaarden heeft gehouden en naar het buitenland is vertrokken. In het reclasseringsadvies van 27 maart 2018 is opgemerkt dat sprake is van een hoog recidiverisico. De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden een forse contra-indicatie vormen voor verlofverlening en dat deze, ondanks de positieve adviezen van de vrijhedencommissie en het mdo, een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigen. Hoewel ten tijde van de beslissing van de Minister sprake was van een beperkt strafrestant van klager, kan deze beslissing, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder a, b en d van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van M.G. Bikker, secretaris, op 5 maart 2019.

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven