Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/1921/TA, 22 februari 2019, beroep
Uitspraakdatum:22-02-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Telefoon  v

Nummer :         R-18/1921/TA

betreft:       [klager]       datum: 22 februari 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. M. Smit namens […], verder te noemen klager,  gericht tegen een uitspraak van 1 oktober 2018 van de alleensprekende beklagrechter bij de Pompestichting, locatie Zeeland, verder te noemen de inrichting (PN 2018/129), alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 15 januari 2019, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, is gehoord klagers raadsman mr. M. Smit.

[…], jurist bij de Pompestichting, heeft schriftelijk meegedeeld niet ter zitting te verschijnen.

Door een misverstand bij DV&O is klager niet naar de zitting in het Justitieel Complex Zaanstad vervoerd.

Van het horen van mr. M. Smit is verslag opgemaakt. Klager, zijn raadsman en het hoofd van de inrichting zijn in de gelegenheid gesteld om vóór 1 februari 2019 schriftelijk op het verslag te reageren. Klager, zijn raadsman en het hoofd van de inrichting hebben niet op het verslag gereageerd.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

 

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter

Het beklag betreft de schending van klagers recht op contact met de buitenwereld door hem niet te informeren over een terugbelverzoek van zijn raadsman op 14 juni 2018.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten van klager en van het hoofd van de inrichting

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

Klager belt heel regelmatig met het kantoor van de raadsman en de raadsman belt hem ook heel regelmatig terug. Op 14 juni 2018 heeft de raadsman gebeld en een  terugbelverzoek gedaan. Klager is hierover niet geïnformeerd. De raadsman laat dit bellen meestal door de secretaresse doen en kan zich niet herinneren of het kantoor op 14 juni 2018 nog een keer geprobeerd heeft om klager telefonisch te bereiken.

De ene keer is het dringender dan een andere keer. Het ging om een zakelijk gesprek maar de raadsman weet niet meer waar het die dag precies over ging.

Op 25 november 2018 heeft de raadsman klager driemaal gebeld in verband met de zitting op 26 november 2018 en dit is toen ook niet aan klager doorgegeven.

Het personeelslid heeft later ruiterlijk toegegeven dat zij helemaal vergeten was om dit aan klager door te geven. Dat is eerder ook gebeurd. Het gaat om een structureel probleem. Klager stelt dit per keer aan de orde maar heeft waarschijnlijk geen lijstje bijgehouden van de keren dat het is voorgevallen.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep verwezen naar hetgeen tijdens de beklagprocedure is ingebracht.

 

3.         De beoordeling

Klager heeft op grond van artikel 38, vierde lid, Bvt juncto artikel 36, eerste lid, Bvt het recht om met zijn advocaat en andere zogenaamde geprivilegieerde contacten telefoongesprekken te voeren op in de huisregels vastgestelde tijden en plaatsen.

Voorop staat dat door het hoofd van de inrichting is gesteld dat klager te allen tijde met zijn advocaat mag bellen en dat dit niet door klager is betwist. Dat het terugbelverzoek niet zou zijn doorgegeven, kan niet worden teruggevonden in een rapportage en het personeel kan het zich ook niet meer herinneren. Het hoofd van de inrichting sluit de mogelijkheid dan ook niet uit dat het betreffende terugbelverzoek van klagers advocaat inderdaad niet is doorgegeven aan klager.

Wat hier ook van zij. Vaststaat dat klagers advocaat opnieuw telefonisch contact had kunnen zoeken met klager, de advocaat zich niet herinnert of een nieuwe poging is ondernomen, en overigens niet is gesteld dat telefonisch contact met spoed diende plaats te vinden c.q. noodzakelijk was.

De beroepscommissie is van oordeel dat klagers recht als vermeld in artikel 38, vierde lid, Bvt niet is geschonden en zal het beroep ongegrond verklaren.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van   de beklagrechter met deels wijziging/aanvulling van de gronden.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit

mr. T.B. Trotman, voorzitter, drs. W.A.Th. Bos en mr. M.J.H. van den Hombergh, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 22 februari 2019.

        

                        secretaris                                    voorzitter

Naar boven