Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/1677/GB. 1 maart 2019, beroep
Uitspraakdatum:01-03-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:         R-18/1677/GB

Betreft:            [klager]            datum: 1 maart 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. E.A. Blok, namens […], verder te noemen klager,  gericht tegen een op 30 augustus 2018 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,  alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) met aansluitend deelname aan een penitentiair programma (p.p.) (een zogenaamd gestapeld traject) afgewezen. In plaats daarvan is hij geselecteerd voor de beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.).

2.         De feiten

2.1.      Klager is tijdens zijn verblijf in de z.b.b.i. in 2015 in Duitsland aangehouden wegens verdenking van drugssmokkel. Aldaar is hij veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren en zes maanden. Zijn straf is overgedragen (WETS) en op 21 december 2016 is hij geplaatst in de penitentiaire inrichting Lelystad. Op 29 mei 2018 is hij overplaatst naar de penitentiaire inrichting Nieuwegein, waar hij op 10 augustus 2018 heeft verzocht om deelname aan een gestapeld traject.

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.

De bestreden beslissing berust op onjuiste gronden. Klager heeft immers op letterlijk alle leefgebieden vooruitgang geboekt en alles binnen detentie mogelijk gemaakt om zich te ontwikkelen op deze gebieden. Klager is sinds een jaar onder behandeling bij De Waag. Daarnaast zijn zijn schulden flink afgenomen. Daarbij heeft hij diverse trainingen afgerond. Voorts heeft hij huisvesting en dagbesteding geregeld. Op alle leefgebieden heeft klager zodanige ontwikkelingen doorgemaakt dat niet kan worden gezegd dat hiermee geen start is gemaakt. De gronden in de afwijzende beslissing kunnen de bestreden beslissing dan ook niet dragen en daarom dient het beroep gegrond te worden verklaard.

3.2.      De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.

Uit het reclasseringsadvies van 5 januari 2018 komt naar voren dat klager een delict heeft gepleegd tijdens de tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf. De kans op recidive acht zij hoog. De reclassering acht onder andere een behandeling gericht op het verminderen van het recidiverisico geïndiceerd. Op het moment van het nemen van de bestreden beslissing was klager nog niet gestart met deze interventie. Aangezien klager tijdens detentie is gerecidiveerd, is het niet onredelijk om klager in eerste instantie te selecteren voor een b.b.i., in plaats van voor een gestapeld traject. Op deze manier krijgt klager stapsgewijs meer vrijheden aangeboden, zodat de risico’s beperkt blijven. Indien de behandeling is ingezet en er is sprake van een verminderd recidiverisico, kan een volgende stap in het faseringstraject worden overwogen. De beslissing is – gelet op het voorgaande – op juiste gronden genomen.

4.         De beoordeling

4.1.      Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) kunnen in zeer beperkt beveiligde inrichtingen of afdelingen gedetineerden worden geplaatst die een te verwaarlozen vlucht- of maatschappelijk risico vormen, aan wie een vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd, die in geval de veroordeling onherroepelijk is ten minste de helft van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan dan wel in geval de veroordeling nog niet onherroepelijk is een tijd in voorlopige hechtenis hebben doorgebracht waarvan de duur ten minste gelijk is aan de helft van de opgelegde gevangenisstraf, die beschikken over een aanvaardbaar verlofadres, die een strafrestant hebben van ten minste zes weken en ten hoogste zes maanden en die zijn gepromoveerd. Op grond van het derde lid van de Regeling kunnen in afwijking van het eerste lid tevens voor plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting of afdeling in aanmerking komen, gedetineerden ten aanzien van wie een door de selectiefunctionaris akkoord bevonden voorstel voor deelname aan een penitentiair programma aanwezig is. Het verblijf in de zeer beperkt beveiligde inrichting direct voorafgaande aan de plaatsing in het penitentiair programma duurt maximaal zes maanden.

4.2.      Bij de plaatsing in zeer beperkt en beperkt beveiligde inrichtingen speelt de beoordeling of de gedetineerde geschikt is tot terugkeer in de samenleving, een belangrijke rol. Indicator bij de beoordeling daarvan is of de gedetineerde reeds eerder tijdens de huidige detentie met goed resultaat bewegingsvrijheid (onbegeleid) buiten de inrichting heeft genoten (algemeen verlof, schorsing van de preventieve hechtenis, incidenteel verlof, strafonderbreking), en of zich daarna omstandigheden hebben voorgedaan die aan deze indicator ernstig afbreuk doen. Gelet op het open karakter van de inrichting of afdeling spelen de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict en de persoonlijkheid van de gedetineerde een rol bij de beoordeling of betrokkene geschikt is voor plaatsing in een zeer beperkt of beperkt beveiligde inrichting of afdeling (Stcrt. 2000, nr. 176).

4.3.      Uit het reclasseringsadvies van 5 januari 2019 blijkt het volgende. Klager ondergaat een gevangenisstraf wegens een drugsdelict dat is gepleegd tijdens de uitvoering van een opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf in een vorige strafzaak (tevens drugsdelict). Klager ontkent zijn aandeel in onderhavige zaak. De reclassering constateert knelpunten op verschillende (leef-)gebieden. Op basis van haar onderzoek acht zij de kans op recidive daarom hoog. Om het recidive in te perken worden interventies, waaronder een behandeling in een forensische polikliniek,  geïndiceerd. Uit het dossier volgt dat met voornoemde behandeling nog niet was gestart op het moment van het nemen van de bestreden beslissing. Detentiefasering in de vorm van een z.b.b.i. met aansluitend deelname aan een p.p. was daarom naar het oordeel van de beroepscommissie nog niet aangewezen. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep wordt daarom ongegrond verklaard.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, mr. A.T. Bol en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 1 maart 2018.

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven